gedachten en meningen in een demokratische gemeenschap. De mens Brachin is even boeiend als de geleerde, de essayist als de professor, die voor zijn kolleges aan de Sorbonne zoveel belangstellenden in de Nederlandse taal en kultuur verenigd ziet, dat hun aantal slechts in één buitenlandse universiteit, die van Straatsburg, overtroffen wordt. Pierre Brachin werd op 16 augustus 1914 te Montereau geboren. Het stadje dat in de geschiedenis van Frankrijk een belangrijke plaats inneemt wegens de moord op de Bourgondische hertog Jan zonder Vrees, ligt ten zuidoosten van Parijs, aan de samenvloeiing van Seine en Yonne. Vader Brachin was er apoteker, tot hij bij het uitbreken van de eerste wereldoorlog gemobiliseerd werd. Hij sneuvelde aan het front, zijn zoon zou hem slechts kennen uit de beschrijving en de verhalen van zijn moeder, van familieleden en vreemden.
Toen het weer vrede werd, verhuisde het gezin naar Sens, in het uiterste noorden van Bourgondië. Pierre deed schitterende middelbare studies en vertrok in 1931 naar Parijs, waar hij tot 1938 studeerde aan de befaamde Ecole Normale Supérieure en aan de Sorbonne. Daartussenin verbleef hij in twee jaar aan de universiteit van Freiburg en één jaar aan die van Berlijn, om zich verder in het Duits te bekwamen. In 1950 promoveerde hij aan de Sorbonne tot docteur ès lettres, met de vermelding très honorable, op een tesis over Le Cercle de Münster (1779-1806) et la pensée religieuse de F.L. Solberg. Het werd een lijvig boek van 492 bladzijden, gepubliceerd in 1952.
Zijn belangstelling ging ook naar de Skandinavische talen, in de eerste plaats naar het Zweeds, en in de volgende jaren zal hij in verschillende tijdschriften en bladen artikels wijden aan onderwijs- en taalproblemen in Zweden. Toen lag het Nederlands, in Frankrijk zo goed als onbekend en in ieder geval buiten het onderwijs gehouden, nog buiten zijn studieplan, maar daarin zou verandering komen toen hij enige tijd later tot de vaststelling kwam dat de verwaarlozing van het Nederlands in Frankrijk een betreurenswaardige leemte en dus een tekortkoming was.
Van 1940 tot 1945 was Brachin leraar Duits aan verschillende lycea geweest, toen hij dat laatste jaar van de universiteit in Rennes een leeropdracht kreeg voor Duitse Taal- en letterkunde. Hij bleef er drie jaar, tot hij naar Bordeaux geroepen werd om er Duits te doceren, wat hij zou doen van 1948 tot 1952. Geografisch gezien was hij verder dan ooit van de Nederlanden verwijderd, maar de gewekte belangstelling was gebleven, zelfs verdiept en verruimd, want in 1950 publiceerde hij in Les langues modernes een eerste artikel waaruit dat bleek. Het handelde over Les langues vivantes aux Pays-Bas en werd reeds in 1951 gevolgd door Les problèmes humains dans le roman erotique de Johan Fabricius.
In 1952 viel een beslissing die voor de kennis van onze taal in Frankrijk van beslissende betekenis zou blijken. Aan de Sorbonne werd een leerstoel Nederlands opgericht en Brachin, de geschiktste kracht waarover het land beschikte, werd
tot professor benoemd. Zijn bijdragen over Nederlandse letterkunde werden talrijker, zowel in
Le Monde, waar hij Vondel en Henriëtte Roland Holst Van de Schalk aan het Franse publiek voorstelde, als in gespecialiseerde tijdschriften waar hij aandacht vroeg voor Hildebrands
Camera Obscura, het Vlaamse sprookje, de Frans-Nederlandse taalgrens en het onderwijs van het Frans in Nederland en van het Nederlands in Frankrijk.
Weldra zou de naam van professor Brachin ook tot Vlaanderen doordringen. In 1955 hield hij op een kolloquium te Atrecht een lezing over het ekspressionisme in het dramatisch werk van Herman Teirlinck. Teirlinck was daarbij aanwezig en verslagen over dat studiekongres verschenen in onze pers, ongeveer terzelfder tijd met een in het Nederlands gesteld artikel van Brachin over De belangstelling voor het Nederlands in Frankrijk, afgedrukt in De Vlaamse Gids. Het zou geen unikum blijven. Voortaan zullen bijdragen van Brachin vrij geregeld in Vlaamse en Nederlandse tijdschriften te lezen zijn en zelfs zal hij, behalve in zijn vaderland, ook in Duitse publikaties over onze letterkunde handelen.
Opmerkenswaard daarbij is dat hij zijn onderwerpen veel ruimer opvatte dan louter taalkundig of literair-historisch. Zo hield hij in 1957 een enquête over de invloed van de Franse letteren op de hedendaagse Noord- en Zuidnederlandse schrijvers en in 1958 had hij het in De Maand over wat een Fransman denkt over het wezen van de Vlaamse literatuur, waarbij hij er terloops op wees dat hetgeen een vreemdeling aantrekt en boeit steeds in de eerste plaats het meest eigen Vlaamse zal zijn.
Talrijke betrekkingen met Nederland en Vlaanderen hadden Brachin de genegenheid en eerbied van een uitgebreide vriendenkring verworven. Voor de reeks Ontmoetingen schreef hij een monografie over Anton van Duinkerken (1959) en langzaam bereidde hij zijn overzicht voor over La Littérature néerlandaise (Paris 1962), dat in kort bestek het beste is dat erover bestaat, om zijn juiste karakteristieken van de auteurs en hun werk, objektieve verantwoording en heldere formulering, zowel van de stromingen als van het tijdsklimaat.
Zijn studie bleef trouwens niet alleen tot één figuur of een bepaalde periode beperkt. Hij publiceerde met W.A.P. Smit een boek over Vondel (1964), maakte Antoon Coolen en Mariken van Nieumeghen bekend, stelde de overrompelende vruchtbaarheid als schrijver van Simon Vestdijk in het licht en peilde de persoonlijkheid van Karel Van de Woestijne als Godzoeker tussen strijd en ascese. Wat later leidde hij in La Croix ook de jongeren bij het Franse publiek in: Jacques Hamelink, Cees Nooteboom en Ivo Michiels.
Intussen was hij begonnen met een onderneming waarvan de betekenis moeilijk overschat kan worden. Hij wil er zich voor inspannen de moderne Nederlandse prozaschrijvers tot Frankrijk te doen doordringen door vertaalde bloemlezingen uit hun mooiste verhalen. De opzet was vier delen uit te geven, waarvan twee aan Vlaanderen en twee aan Nederland gewijd. De eerste kwa-