Fries, dat de schrijver niet verdacht moet worden van patos inzake rasaangelegenheden.
Als we het boek zo nagaan: een echt Fries boek, vanzelfsprekend in het Fries geschreven. Maar de taalkeuze moet anders liggen. Stiefmoeder Aarde speelt zich niet alleen in Friesland af, maar ademt een Friese geest, in de forse schets van de klei-bewoners, en zeker nog meer in de juiste typering van de kleine boeren in de Friese Wouden. Maar De Vries liet zich niet verleiden tot het schrijven in de Friese taal. Van Hattum, hoewel ook vaak in Friesland te vinden met zijn verhaalstof, verklaart zelfs, dat hij het Fries onbruikbaar acht. Dit zal wel sarkastisch bedoeld zijn, maar fervente voorstanders voor een demokratische behandeling van de ‘Memmetaal’ hebben hem nimmer in hun gelederen kunnen begroeten.
Dat streekromanschrijvers hun kans niet wagen in het Nederlands, is verklaarbaar. Wat in Fryslân zeer bruikbaar is door het eigene, behoort daarbuiten al gauw tot het middelmatige. Maar dat mensen als Riemersma (Fabryk, Minskrotten-Rotminsken) en Van der Velde (De Fûke, Rjochtdei) het niet in het Nederlandse taalgebied proberen, moet voortkomen uit de aard van hun kunstenaar zijn. Zij zijn tweetalig, maar wagen zich niet aan vertaling van hun Friese boeken. (Jan J. Bijlsma verzorgde de vertaling voor Van der Velde: De Fuik). Door die bepaaldheid - van een keuze voor het Fries kan men niet spreken - valt deze veelbelovende auteurs in ieder geval minder publiciteit ten deel. De Friese boekenweek is een gebeuren dat alleen de provincie Friesland schijnt aan te gaan, hoewel de Friezen over heel Nederland uitgezwermd zijn en hun moedertaal onder elkaar geenszins afzweren.
In bepaalde onderwijszaken vermeldt de wet dat waar Nederlandse taal en letteren staat, ook Friese taal en literatuur gelezen mag worden. Deze gelijkschakeling vinden we niet terug in onze literatuurboeken. Van taalkundige kant bekeken natuurlijk een juist standpunt.
Maar K. ter Laan vermeldt in zijn Letterkundig Woordenboek van Noord en Zuid, dat hij naast beoefenaars van onze algemene landstaal ook de beste vertegenwoordigers van het Fries en van onze dialekten heeft opgenomen.
De andere letterkundige handboeken die ik raadpleegde, vermelden geen Friese auteurs. Wel schrijft Knuvelder in Handboek tot de Geschiedenis der Nederlandse Letterkunde (deel I): ‘Van één Nederlandse dichter is ons de naam bekend, van de Fries Bernlef, die in 809 stierf.’ Misschien dat de Friese letterkundigen meesmuilen!
Theun de Vries geeft in zijn vertaling van het Kleines Lexikon der Weltliteratur im 20. Jahrhundert een eigen uitbreiding door meer Nederlandstalige auteurs op te nemen. Daarnaast vermeldt hij een aantal Zuidafrikaanse en Friese auteurs.
Naar de afbakening der taalgebieden is het bijvoorbeeld terecht dat een dialektschrijver als Omer Karel de Laey in een werk voor Nederlandse literatuur wordt opgenomen (De dubbel fluit, II, Anton van Wilderode). Maar de vraag kan gesteld worden of het voorbeeld van Ter Laan geen navolging verdient. Wat meer bekendheid met de belangrijke Friese auteurs zou, zeker in Noord-Nederland, op zijn plaats zijn.
Piet van Damme