gen) ook in het Nederlancs vaak eeuwenlang een andere of wijdere strekking gehad hebben dan tans. Veel gebruikt worden ouderwetsdeftig aandoende voegwoorden als ‘sedert, trots, doordien’ - dit zal nog wel schoolmeesters- en klerken-Hollands zijn. Over voorzetsels gesproken: evenals in Zuid-Nederland gebruikt men vaak van het Noordnederlands A.B.N. afwijkenden voorzetsels. Voor en van zijn zeer geliefd, b.v. zout voor de rijst zetten (erin, namelijk).
Hier stuiten we meteen op een veelgebruikt werkwoord, n.l. zetten (spr. uit: setten). Alles wordt geset, zoals we verderop nog zullen zien. Een aardig werkwoord, alleen nog door ouderen gebruikt, is ‘voetéren’ (te voet gaan). Ja, als je geen bus kunt ‘vinden’ (misschien is de bus wel ‘gebroken’?), dan moet je wel voetéren, maar misschien kun je ‘boren’ (een stukje afsnijden, ergens tussendoorgaan), waarbij het kan gebeuren dat je over een ‘blote kavel’ gaat (onbebouwd perceel). ‘Ga je daar gaan?’ (Ga je erheen?) ‘Gaan’ drukt altijd toekomst of voornemen uit. Initiërend: ‘begin te gaan!’ - een verzoek altijd in de voor Suriname karakteristieke imperatief - een vraag als ‘wil je dat voor me doen?’ wordt opgevat als, nu ja, als ik helemaal klaar ben en niets anders meer te doen heb en me dat verzoek dán nog herinner... - ‘Ik ga dat kind van me voor de dokter brengen’. ‘Die mevrouw van me, ik ga d'r láten’ (in de steek laten).
‘Die man van mij, hij heeft me geslagen’. Deze herhaling van het onderwerp vinden we, behalve in het Sranan, ook in het Engels, hoewel het in het Nederlands in de volkstaal ook eigenlijk heel gewoon is.
Wat de zinsbouw betreft, ook in zeer verzorgd Surinaams Nederlands verraden ondergeschikte zinnen nog heel duidelijk hun afkomst uit aparte hoofdzinnen, zoals het b.v. ook in het Middelnederlands en nu nog in de spreektaal vaak het geval is. ‘Hij zegt, hij heeft haar gezien’. ‘Dat komt, ik heb me vergist’.
Een grappige indruk maakt het wanneer men zegt: ‘Die tafel heeft me gestoten’, of: ‘Dat vuur heeft me gebrand’. In het Negerengels taaldenken namelijk worden zaken die de funktie van middel vervullen (de tafel, het vuur), als veroorzaker gedacht.
Reduplikaties komen in het N.E. zeer veel voor, bv. waj = waaien, waj-waj = eventjes waaien, òf, anders uitgesproken: hard waaien, terwijl wajwaj als substantief ook nog waaier kan betekenen. Het werkwoord kan op die manier dus zowel een versterkende als een verzwakkende betekenis krijgen. De defirmatieve betekenis wordt in het Surinaams Nederlands uitgedrukt door ‘een beetje’. ‘Ik ben een beetje kleren aan het wassen’, maar ook: ‘Ik ben een beetje naar Amerika geweest’. Taalkundig is de zaak hiermee voldoende verklaard, maar ik kan me niet aan de indruk onttrekken, dat de voorliefde voor ‘een beetje’ ook tegemoetkomt aan de Surinaamse afkeer van besliste uitspraken en stellige overtuigingen. Europeaan: ‘Zo, jij gaat dus volgende week aan het werk?’
Surinamer: ‘Een beetje...’
Idem I: ‘Je bent nu weer helemaal beter, hé?’
Idem II: ‘Een beetje...’
Een apart hoofdstukje zou ik willen noemen Sociaal Verkeer.
Maaltijden en gerechten leveren, wat de taal betreft, niet veel op. We noemen hier alleen ‘bakkeljauw’ - mooi voorbeeld van omzetting van klanken (kabeljauw, en zoute vis in het algemeen) en ‘breakfest’, dat echter lunch(tijd) betekent.
Wat de kleding betreft, ‘trots de tropische klimaat’ draagt men hier wel graag eens een trui inplaats van een hemd (overhemd) al of niet met een borstrok (hemd) eronder. Tenminste, als de winkel de nieuwe trui's al ontpakt heeft. En dan gaan we meteen een nieuwe schoen zoeken.
In het onderling verkeer kent men natuurlijk zijn eigen talrijke appreciërende en depreciërende woorden, zoals elke taal en elk dialekt die ruimschoots voorhanden heeft. ‘M'n schat’ word je nog al gauw genoemd, vooal door (oudere) vrouwen, en ‘mi boi’ als het een manspersoon betreft. De Surinamers kunnen elkaar natuurlijk ook uitschelden. ‘Koelie’ is het nog steeds tegen de Hindostaan, waarop ik eens de Hindostaan zeer bitter hoorde repliceren: ‘Ach man, papoea!’ De algemene aanduiding voor blanke is ‘bakra’ (oorspronkelijk een onderscheiding, want ba-kra is: grote-ziel). Meer een scheldwoord voor Hollander is ‘boertje’ of ‘boeroe’, naar die Hollanders die een goede eeuw geleden als groepen boerenemigranten hier aankwamen. Schelden doet geen zeer, als het maar niet overgaat in het dreigement ‘'k Ga je kappen’, welk dreigement nog maar al te vaak uitgevoerd wordt; want zo'n kapwond met de houwer kan dodelijk zijn, het grote scherpe kapmes dat in geen Surinaams huis ontbreekt en dat voor allerlei doeleinden gebruikt wordt, van het korthouden van gras tot het vellen van bomen.
Onthullend is ‘een bok krijgen’, gestraft worden of een standje, aanmerking krijgen. Deze uitdrukking stamt nog uit de Slaventijd, toen het een zware straf betekende, waarbij de slaven op een houten bok werden gelegd en bloedig gegeseld!...
Voor het sociaal verkeer in engere zin zijn tekenend de woorden ‘iemand gaan zien’ (to see, bezoeken) en iemand komen groeten. Gegroet wordt er heel veel door dit hartelijke volk (Ga je moeder voor me groeten, hoor!) en ‘blijf wel!’ (ten afscheid), zelfs ‘zakt u goed!’ (kom zonder ongelukken de trap af). En, waar de mondelinge kommunikatie nog het belangrijkst is, gaat men veel bij iemand ‘horen’ of ‘melden’, in geval van ziekte, nood of boodschappen.
Heel treffend is de uitdrukking: ‘Een beetje met iemand komen zitten’ (op bezoek gaan), omdat het zo juist uitdrukt wat men dan uitvoert, n.l. rustig, zonder veel spitse konversatie, bij elkaar zitten, in de (schommel)stoel, op het balkon.
Interjekties zijn zeer talrijk: sang, tang, mang, baja, mijn God, mijn gunst (zeer slepend uitgesproken), en aan het eind van de zin: nô en: toch? Opvallend is de voorliefde om, evenals in het N.E., een zin te beginnen met ‘wel...’ (en dan volgt een heel wijdlopige uiteenzetting) of ‘dus’, zonder dat er van enige konklusie sprake is. ‘Wel, ik ga jullie vertellen van Anansie. (de bekende Spin uit de negerstories (Eng. stories). Dus Anansie zei tegen die vrouw...’
Uit wat we ‘Rites de Passage’ zouden kunnen noemen: een vrouw is in de verwachting (geset), een dier echter is ‘vol’.
Sterven is wel ‘gaan rusten’, zoals in de 17e eeuw in Nederland men ook ‘is in den Heere gerust’. Dan treden de ‘lijkbewassers’ in aktie. Maar als het er nog niet zò hopeloos met je voorstaat, mag je een ‘ziekentrooster(es)’ verwachten, als je tenminste Protestants bent, of de hulp van een ‘gebedsvereniging’. Maar misschien was het ook alleen maar de ‘salie’ die te laag was (haemoglobine), want Surinamers piepen erg gauw. - De ouderen kunnen bij de viering van hun kroonjaren de dominee vragen een ‘morgenzegen’ te houden, terwijl later op de dag een ‘dansie-dansie’ gegeven wordt, waarbij iedereen meedanst, zelfs wie nog niet - of niet méér - lopen kan, en die duurt tot ‘bam’, dat is totdat men erbij neer valt.