| |
| |
| |
lucebert schrijver-schilder; een poging tot inventarisatie
erik slagter
Pseudoniem voor E. Kreytz, geb 1939 te Arnhem. Opleiding voor journalist en bibliotekaris. Momenteel direkteur van een openbare biblioteek. Schreef Lezer - kijker, de samenwerking van schilders en dichters in de beweging van '50 (1967), Cobra nederland en de experimentelen; bibliografie (1969-1970) en Experimenteel paspoort (1969-1970).
Adres: Van Duivenvoordelaan 228, Wassenaar.
In 1969 werden op verscheidene plaatsen tegelijkertijd tentoonstellingen van Lucebert gehouden. In het buitenland waren zijn schilderijen met die van Karel Appel en beelden van Shinkichi Tajiri van 9 maart tot 13 april in de Kunsthalle Basel. In Nederland eksposeerden de galeries Espace te Amsterdam en Fenna de Vries in Rotterdam van 17 maart tot 2 mei zijn recente werk. Het Stedelijk Museum van Amsterdam toonde van 19 april tot en met 1 juni een overzicht van bijna 350 schilderijen, gouaches, tekeningen en grafiek en gaf daarbij het boek ‘Drie lagen diep’ uit met reprodukties van tekeningen en gedichten in handschrift. In het Cultureel Centrum Venlo werd van 10 mei tot 9 juni Luceberts bijdrage aan de ekspositie in Bazel tentoongesteld. Lucebert publiceerde voorts een grote bundel ‘Koppen’ met zeven driekleuren lito's bij acht gedichten. De Haagse toneelgroep Scarabee gaf in het voorjaar van 1969 een aantal voorstellingen van ‘Poppetgom’ waarvoor Lucebert begeleidende teksten schreef en het affiche ontwierp. In mei werd dit stuk te Parijs op een internationaal toneelfestival gespeeld.
Enige kritici noemden 1969 daarom behalve een Rembrandt- en een Erasmusjaar ook een Lucebertjaar.
Tien jaar eerder, in 1959, eksposeerde Lucebert eveneens in het Stedelijk Museum met lito's en tekeningen.
Twintig jaar terug, in februari 1949, debuteerde hij als dichter in het tweede nummer van ‘Reflex, orgaan van de Experimentele Groep in Holland’. Voor zijn verzamelde gedichten ontving hij vorig jaar de P.C. Hooftprijs 1967.
Twee decennia Lucebert vormen de aanleiding tot dit artikel waarin een poging wordt gedaan zijn teksten met betrekking tot de schilderkunst te inventariseren. Het is niet mijn bedoeling hiermee een persoonlijk oordeel uit te spreken, maar te trachten enkele tema's aan te geven, een ontwikkeling te verduidelijken en op overeenkomsten te wijzen. Het artikel wordt gevolgd door een kronologische bibliografie van Luceberts gedichten over beeldende kunst, inleidingen tot katalogi en openingen van tentoonstellingen, vermeerderd met een overzicht van zijn illustraties in tijdschriften en boeken.
Lucebert, geboren in 1924, debuteerde in 1948 als beeldend kunstenaar met een ekspositie van tekeningen in de vergaderzaal van de bond voor drankbestrijders te Amsterdam. In het tijdschrift ‘Het woord’ publiceerde hij daarna tien vignetten. Korte tijd later waren zijn kartoons bij Corvey's papiergroothandel tentoongesteld. Omstreeks 1950 verschenen ook enige kartoons in ‘Mandril’ (zie bibliografie) en in ‘Het Parool’ en ‘de Haagse Post’.
Na zijn poëziedebuut, het politieke gedicht ‘Minnebrief aan onze gemartelde bruid Indonesia’, gedateerd 16 dec. 1948, verschenen er zeven afzonderlijke gedichtenbundels: in 1951, in 1952 twee bundels, in 1953, in 1955, in 1957 en in 1959. In eigen beheer stelde hij tussen 1949 en 1951 zes boekjes samen met gedichten en tekeningen, gouaches en kollages. Lucebert werkte voorts vanaf het tweede nummer, juni 1950, mee aan ‘Braak’ dat hij met ingang van het derde nummer, juli 1950, toen hij tot de redaktie was toegetreden, ook uitvoerig illustreerde. Hij ontwierp boekomslagen en illustraties voor zijn eigen bundels, voor vijf boeken van Bert Schierbeek, twee bundels van Hans Andreus, een van Remco Campert, een van Simon Vinkenoog en een van Rudy Kousbroek, twee bundels van Paul Snoek en een van Marcel Wauters, twee van Jaap Harten en een van Gerrit Kouwenaar. Verder illustreerde hij een herdruk van ‘Rouska’ door Clare Lennart uit 1953. Voor een gedetailleerd overzicht verwijs ik naar de bibliografie aan het einde van dit artikel.
Een jaar voor zijn laatste gedientenbundel verscheen, kreeg Lucebert in 1958 zijn eerste eenmanstentoonstelling van gouaches en tekeningen bij galerie Espace in Haarlem. Daarna volgden de tentoonstellingen elkaar snel op.
Als dichter heeft Lucebert vaak uiting gegeven aan zijn opvattingen over beeldende kunst. Hij heeft op poëtische wijze en in inleidingen tot katalogi gereageerd
| |
| |
De grote khan, 1961, olievert, 150 × 150 cm, door Lucebert.
| |
| |
op de kunst van Arp, Brancusi, Moore, Langeweg, Rousseau le douanier, Miro, Klee, Max Ernst, Ossip Zadkine, Tajiri, Jaap Mooy & Jaap Wagemaker, Karel Appel, Anton Rooskens, Jacob Boots en Jeroen Bosch. Voor de beeldhouwer Willem Reijers schreef hij in 1961 een in-memoriam-gedicht. In zijn eerste bundel ‘Apocrief’, in 1951 aangeboden voor de Reina Prinsen Geerligsprijs maar eerst in 1952 na ‘Triangel in de jungle’ gepubliceerd, komt de afdeling ‘De getekende naam’ voor waarin zeven gedichten de naam van een beeldend kunstenaar tot titel hebben. De afdeling begint met het programmatische ‘Ik draai een kleine revolutie af, ik draai een kleine mooie revolutie af’ gevolgd door twee korte ‘oosterse’ verzen ‘de kleine wind’ en ‘de grote wind’. Het vierde gedicht ‘de tabak vormt met de ringvinger zijn lippen’ beschrijft voor het eerst het maken van een tekening. Hoewel in het gedicht het woord tekening niet voorkomt, ondersteunt het herhaalde gebruik van de werkwoorden vormen en maken en het noemen van de kleuren: blauwe lucht, roodblauwe lippen, hoge blauwe lucht, lage paarse lippen, rode lippen, blauwe lucht, de veronderstelling dat het hier een kleurentekening betreft. Het eerste kouplet beschrijft het ontstaan van de tekening: de tabak neemt steeds nieuwe vormen aan. Het tweede en vierde kouplet zijn meer statisch, de kunstenaar beoordeelt zijn werk. In het derde vers wordt het tekenproces weer opgenomen: er komen een pijp en een gezicht bij. Overigens geeft dit gedicht behalve enkele aanduidingen als ‘blij’, ‘geurt’ en ‘lacht’ weinig informatie omtrent de bedoelingen van de kunstenaar. In tegenstelling tot latere gedichten als ‘wat het oog schildert’ van 1960 en ‘vlek als levenswerk’ van 1963, is het tamelijk rustig van toon.
In de erop volgende zeven merendeels korte portretten van beeldende kunstenaars verduidelijkt Lucebert zijn opvattingen over beeldende kunst: dingen die normaal niet bij elkaar horen worden in het kunstwerk met elkaar tot een verbinding gebracht, tegenstellingen worden er met andere, denkbeeldige tegenstellingen gekonfronteerd en verliezen hun gewone geldigheid, een wereld met ongekende mogelijkheden wordt bespeurbaar, dode materie komt tot leven.
In het gedicht ‘arp’ heeft het steen een polsslag, de hand een gedachte en ademen rotsen. In ‘langeweg’ worden werkelijkheden omkeerbaar ‘als katten in muizen’, ‘ik ben als een boom in een berg’. In ‘klee’ bloeien de mensen, wuiven bloemen en verspreiden de huizen geur. De werkingen die in de ons bekende wereld bij bepaalde onderwerpen staan, verschuiven in de kunst naar andere gebieden. ‘Zo ontwikkelen zij de wereld’ schrijft Lucebert.
In ‘brancusi’ wordt een vergelijking tematisch gevarieerd: ‘kussen als glazen kogels’, ‘vage vogels als kussen’, ‘kussen als beschaduwde poorten’, ‘schuwe zwanen als kussen’.
In een ander gedicht uit de reeks, ‘rousseau le douanier’, observeert Lucebert het schilderij als een fantastisch familietafereel. Bij ‘miro’ ziet hij in drie tekens, de krul, de ster en de zwarte vlek: geboorte, leven en sterven.
Een beeld van ‘moore’, een vrouween een mannefiguur die de dichter ons voorstelt als een zoon en een dochter van bovennatuurlijke mytologische oorsprong, doet de ‘drempels tussen lucht en aarde’ (uit ‘brancusi’) wegvallen: ‘de mensen liggen traag als de aarde, staan verheven als de lucht’.
- De woorden aarde, lucht en ruimte komen vaak voor bij Lucebert die een van zijn bundels ‘Van de afgrond en de luchtmens’ noemde. - Ook in twee latere gedichten, uit de bundel ‘De amsterdamse school’, zijn vertrouwde werkelijkheden omgebogen tot hun tegendeel. In ‘max ernst’ zijn er ‘mieren die slangen verorberen’, ‘worden dorpen vermorzeld door de mierik, door de cactus’. Tegenstellingen die zich in het gedicht ontwikkelen: de slangen die in het eerste kouplet zijn verorberd, slapen in het laatste kouplet in de kasten die eerst verlaten waren genoemd, worden niet als storend ervaren. Het
Lucebert.
| |
| |
gedicht is ook harmonieus van klanken, alsof de dichter de kleuren in het schilderij ‘hoorbaar’ heeft gemaakt.
Voor Lucebert geeft de kunst een beeld van een ongekende wereld. ‘Mijn beelden zijn de vruchten die mij verbinden met toekomstig zaad’ verklaart hij onder meer ter inleiding van een reizende tentoonstelling van nieuwe Nederlandse beeldhouwkunst. ‘Een voorafspiegeling van mogelijkheden, afschrikwekkend en aanlokkelijk, die in de toekomst liggen’ noemt Lucebert de kunst in een interview met J. Eijkelboom. Klee's uitspraak ‘Kunst gibt nicht das Sichtbare wieder, sondern macht sichtbar’ werkt hij verder uit.
In het gedicht ‘ossip zadkine’ maken de elementen van het kunstwerk op alle denkbare manieren hun roep kenbaar: ‘hoor onze ruimte..., hier is rust en liefde, ginds van distels drift en pijn is gebouwd de minzieke ruimte’.
In een katalogus-inleiding schrijft Lucebert over de plastieken van Tajiri dat zij ‘heldere spiegels zijn opgesteld tegenover een bestaan nog halfgeboren. zijn plastieken zijn ook toverspiegels, een wordende wereld verschijnt er nu al kant en klaar en geheel afgerond in. ik onderga het bijvoorbeeld in tajiri's werk hoe de maan de zee beweegt, ja, hoe zij dat precies doet, de maan, met haar kosmische handen die de oceanen als looie daaien oppakken en wegwerpen. en de beeldhouwkunst van tajiri doet mij gewaar worden hoe het toegaat binnen in de bergen en in de planten, hoe daar een stekelig wroeten en een voortdurend opwaarts bonzen is als van iemand die in de kracht van zijn leven levend werd begraven.’ Na een beschouwing over de ontzaglijke mogelijkheden waarvoor de mens van nu staat en die hem angst inboezemen, wijst Lucebert op de schilderijen van Jaap Wagemaker als onbekende gebieden die men kan betreden om na een val in een van de vele gaten die hij heeft geboord eindelijk eens een blik in het hart van het gesteente, de diepste lagen, te werpen.
Zo ziet hij in de kosmische schilderkunst van de bergense schilder Jacob Boots geboorte en ontbinding natuurlijk in elkaar overgaan.
De kunst geeft uitzicht op een andere open ruimte waarvan ze de mogelijkheden verkent. ‘Mooi uitzicht en andere kurioziteiten’ geeft Lucebert als titel aan zijn bijeengebrachte laatste gedichten. De kunstenaar tracht ‘de ruimte van het volledig leven tot uitdrukking te brengen’, dat wil zeggen een levende ruimte waarin vol en ledig geen tegenstellingen meer zijn maar elkaar aanvullen.
Welke rol vervult nu de kunstenaar om zijn ‘onzichtbare lichamen’ waar te maken?:
In ‘de tabak vormt met de ringvinger zijn lippen’ wordt de kunstenaar die de tekening maakt niet genoemd. Het getekende zelf, de tabak, vormt, maakt, heeft, kan, rijdt, de tabak is een gids.
In het gedicht ‘kleine vormleer’ uit 1953 kent Lucebert aan het kunstwerk zelf een nog sterkere scheppende kracht toe. Hier is het ‘ieder kleur’ die breekt, vernietigt, maakt, spieren geeft aan rood en aan geel, ogen en oren aan blauw. De meester streeft niet, maar geeft meesterschap aan de onmacht. Het laatste niet in de verzamelbundel opgenomen kouplet beschrijft het ontstaan van de tekening: steeds twee beelden worden geboren, het ene is vruchtbaar en weet zijn weg, het andere voedzaam weet geen weg; er is een beginbeeld en een beeld van waar het naar toe gaat, een beeld van begaan.
Het gedicht ‘droom’ dat oorspronkelijk in ‘Sextet voor Corneille’ uit 1954 werd gepubliceerd, geeft een opsomming van de transformaties waartoe de meester in staat is wanneer hij meesterschap aan de onmacht geeft: ‘kilian heeft de ogen gesloten. water heeft hij begraven, hij kreeg een steen; wind heeft hij verdronken, hij kreeg een grot; vuur deed hij verdampen en duisternis kwam’. Als de schepping gereed is: ‘vuur ontstak hij en zijn dag brak aan’, eindigt het gedicht met: ‘kilian heeft de ogen geopend’.
Ook in het gedicht ‘tajiri’ vervult de dynamiek van het beeld een overheer- | |
| |
sende rol: ‘twee vliegende pieken pakken een vallende piek, twee addertongen slaan naar een grijnzende gong, een gat grijpt naar een ander gat, het beeld bijt een beeld’.
In het aan Karel Appel opgedragen ‘drift op zolder en vragende kinderen’ schetst Lucebert eerst de sfeer op het zolderatelier van Appel, ‘die aan het leven al de elkaar omarmende en al de elkaar verscheurende kleuren ontlokt’, om in de slotregels de nadruk te leggen op de zelfwerkzaamheid van de kleur met betrekking tot wie het schilderij ondergaat: ‘rood loopt graag in het groene gras, geel weet dat de zon schijnt omdat niemand graag dood gaat en hemelsblauw ziet zwart voor een kind dat niets krijgt.
Lucebert uit zijn vurige bewondering voor Karel Appel omdat die ‘dat rood, dat zwart, zal laten spreken zoals alleen zij spreken kunnen, zelfs als rood beledigend is wordt zijn mond niet gesnoerd; laat hem schreeuwen, hij heeft er soms reden toe, leeft hij niet vaak in onmin met zijn buurman groen?’
Sterker dan tot nu toe personifieert Lucebert hier de verfsubstantie als een levend dynamisch lichaam. ‘Elk schilderij heeft een bloedsomloop, laat het schilderij ademen, laat het zijn hartslag versnellen, laat het dan ook zijn eigen wil hebben, eigen mening en een eigen groot verlangen, laat het in vervulling gaan waar het uiteindelijk naar streeft, dat het schilderij in staat zal zijn zelf een schilderij te maken. Verflichaam leef!’
‘Karel Appel’, schrijft Lucebert in de geciteerde inleiding uit 1961, ‘wenst zich alleen en uitsluitend te richten naar de verfsubstantie zelf; hij wil zich slechts aan de verf onderwerpen’.
Volgens Lucebert dient de kunstenaar zich onvoorwaardelijk over te geven aan de materie. De schilder Anton Rooskens roept hij in een vluchtschrift toe: ‘laat het zichzelf maken, laat het zichzelf steelsgewijs vormen in luchtige vormen’. De kunstenaar geeft weliswaar meesterschap, maar het schilderij met zijn eigen wil, eigen mening en eigen groot verlangen oefent dat meesterschap ook uit over de kunstenaar. Deze beheerst de materie, maar reeds in een vlek, ‘vlek als levenswerk’, zijn er ‘raderen voorschriften grenzen’. ‘Er zij een rafel een vlek om lang te omhelzen’ staat in ‘kleine vormleer’.
Lucebert schildert wat hem invalt: ‘ik teken en schilder alles op alles, alle opvattingen waardeer ik gelijkelijk, tussen motieven maak ik geen keuze en ik streef niet naar synthese’. Een goed schilderij is naar zijn opvatting nooit voltooid, nooit af; het is open, het is slordig.
Zijn eigen streven, dat het schilderij in staat zal zijn zelf een schilderij te schilderen, maakt het voor de schilder tot een ‘weerspannige dwarsdrijver’. ‘Een schilderij dat levensvatbaar is lijkt altijd op een oproerkraaier die de schilder onafgebroken achtervolgt met verwijten, klachten, ja zelfs met listig verpakte vernuftig verborgen tijdbommen. Het is een ongebreidelde bende trawanten en schurken die ik de hals zou willen omdraaien, een schare muitenden vol avontuurlijke excessen die mij al jaren mishandelt en treitert’, geeft Lucebert zijn werk als aanbeveling mee naar een ekspositie in Bochum.
In ‘wat het oog schildert’ doet de kunstenaar verslag van zijn heftige strijd met de tegenstrevende elementen in het schilderij: ‘het lichte oog huilt kleuren het lijmt bloemen, op het verloren profiel van de zieke; en de wolken schreeuwen als varkens in het bloed van de zee, en de grote gewonde, de zandman, de waterdrager, hij spuwt lood en oliën overal op de wenteltrappen van het licht’. Maar: ‘als de werkelijkheid losbreekt, worden er met een enkel schildersmedium hele beeldengroepen, legers van gemene gidsen, dwarskijkers en al de grote sachverständiger met hun slakachtige neuzen weggewist’.
Lucebert erkent dat hij niet zelden het gevoel heeft dat hij zich met wat hij schrijft iets aandoet. ‘Poëzie’, zegt hij tegen interviewer Jessurun d'Oliveira en hetzelfde geldt voor zijn schilderkunst, ‘wordt dan een vorm van emotionele zelfkritiek. Daarom wil ik mezelf in m'n
| |
| |
Vader Langbeens thuiskomst, 1963, olieverf, 145 × 145 cm, door Lucebert.
| |
| |
werk graag vermommen, ik laat narren, keizers, mandarijnen en dergelijke figuren voor mij spreken en zodoende objektiveer ik mijzelf een beetje’.
Gelukkig is hij in staat de weerspannige krachten in zijn werk op anderen te projekteren, hun de vermomming voor te houden en zo z'n emotionele kritiek op de kijkers te geven. Aan galerie Marlborough Fine Art schrijft hij ‘altijd de neiging te hebben iets voor iemand te maken: alledaagse dingen voor verwarde breinen, bizarre beelden voor botte geesten. Ik hou ervan pacifisten te laten zien hoe een bloeddorstige tiran eruit ziet, aan rationalisten en atheisten een troep heksen, mystici en huisgoden te geven, sappig gejubel voor de magere kritici en aan de vrek vele kilo's dure verf erg spilziek op een te klein canvas gebracht’.
In het gedicht ‘guia del artesano’, gedateerd San Roque '65, richt Lucebert zich ‘tot héél de wereld
zij moet zich inhouden ànders
verkoop ik haar een opdoffer
slachtoffer als zij steeds is
van het zichzelf opdoffen’.
Lucebert die zo de nadruk legt op de zelfwerkzaamheid van het schilderij met een eigen leven onafhankelijk van de maker die alleen het penseel in de hand houdt, streeft ernaar dat zijn kunst een bevrijdende uitwerking op de anderen en niet in het minst op hemzelf heeft. In het vervolg van deze inventarisatie zal dit nog duidelijker aan de dag treden.
‘De kunst’, aldus Lucebert in het artikel van Eijkelboom, ‘moet geen tijdskritiek leveren op feiten, maar een herkenningsbeeld geven.’ De kunstenaar ‘zal de tijdsverschijnselen, de goede en de slechte, hebben te aanvaarden om ze op eigen wijze te verwerken, aldus aan het tijdsbeeld de dimensie van zijn persoonlijke verbeeldingswereld toevoegend’ schrijft Lucebert als inleiding tot Tajiri's werk waarin hij verder zegt ‘dat de kunstenaar terstond zijn scheppingsvermogen zal verliezen indien hij passief of blind blijft voor fundamentele tijdsverschijnselen’.
Luceberts kunst heeft niet uitsluitend de bedoeling die toekomstige mogelijkheden, afschrikwekkend en aanlokkelijk, binnen het gezichtsveld te brengen. De schilder hoopt dat er van zijn kunst een bevrijding uitgaat, dat zijn penseelstreek een gids, zijn schilderij een toevluchtsoord zal zijn. De onbekende ruimte zal wellicht minder beangstigend zijn via de kunst die er een mooi uitzicht op geeft en zo een herkenningsbeeld van de toekomst is. De tegenstellingen, drempels tot de ruimte van het volledig leven, worden in het kunstwerk genivelleerd door andere kontrasten uit de persoonlijke verbeeldingswereld van de kunstenaar.
Zijn revolutie noemt Lucebert een mooie revolutie. Van zijn schilderijen, zijn gedichten, schrijft hij dat ze ‘gelukkig makende speelplaatsen zijn waarin zandbakken sahara's en grote oceanen samenvallen’.
In ‘de tabak vormt met de ringvinger zijn lippen’ merkte ik de woorden ‘blij, zacht, geurt en lacht’ op. In ‘kalm aan kinderen, er valt iets zwaars’ stelt Lucebert de bezoekers van zijn tentoonstelling gerust: in mijn schilderijen vallen de tegenstellingen van zandbakken tot sahara's, van woestijnen en oceanen samen. Echte drama's komen niet voor: ‘bij een brandende boerderij dekt de verzekering altijd de schade’.
In ‘voorwoord voor val van vliegengod’ schrijft Lucebert ‘dat het altijd goed is bij schilderen of dichten uit te gaan van wat ons afkeer inboezemt’. Hij verzuimt echter niet later wat verzoenende details aan te brengen ‘omdat oog en oor ook wat willen’.
De inleidende brief tot zijn Engelse katalogus begint met: ‘ik ben altijd geneigd iets voor iemand te maken’.
In ‘vlek als levenswerk’ weet de kunstenaar niets beters dan in het teken van deze vlek ‘verwissen verknippen oplossen vervagen vervangen, in verwarring voortbouwen’, maar al die verschillende vormen van iets wegnemen en toevoegen, ‘slopen en opstaan’, leiden in het volgende kouplet tot de vervoerende blijheid van Klee's verheugde venster waarin de gekleurde vruchten
| |
| |
van de dingen geuren: ‘je zult er je nooitgesmaakte smaken herinneren en volledig stofvrij geraken’.
In ‘wat het oog schildert’ kunnen handen onzichtbare lichamen ontwerpen en waar maken: ‘zo'n oog spuit zachte rotsen uit over het moeras, dat een stad vol blinden volkomen omsluit: het oog van de minnaar bestaat om de blinden te redden’.
De kunstenaar en de kunstkijkers dienen zich met volledige overgave aan het kunstwerk te onderwerpen: ‘jeroen bosch is altijd thuis om de edele delen van uw brandkast op te eten en gij, gij kunt slechts meeëten’. Maar, besluit Lucebert zijn ‘hommage aan jeroen bosch’: ‘Liefste, zie je niet, als de hele meute straks krepeert, beleeft de wereld eens een ongestoorde lente’.
Luceberts beelden zijn de vruchten die hem, en ons, verbinden met toekomstig zaad. De vruchten zijn geurig, het mooi uitzicht onthult zowel rust en liefde als van distels drift en pijn, maar de ruimte wordt ook minziek genoemd en het oog van de minnaar bestaat om de blinden te redden.
Het is interessant tot besluit van dit artikel enkele opvattingen zoals die bij Lucebert zijn gevonden te vergelijken met meningen van twee andere kunstenaars: de schrijver Bert Schierbeek, voor wie Lucebert een grote bewondering heeft, en de schilder Jean Dubuffet met wie zijn werk wel wordt vergeleken.
Het gedicht ‘het materiaal van de dichter’ waarmee de bundel ‘amulet’ begint, is aan Bert Schierbeek opgedragen. Het is kennelijk een reaktie op een essay met dezelfde titel dat Schierbeek in het juli-augustusnummer van 1956 van ‘Podium’ publiceerde. - Het podiumnummer toont op het omslag een vignet van Lucebert: een mannetje, Schierbeek?, leest in een boek zijn eigen spiegelbeeld, ‘Het boek IK’? -
Lucebert begint ‘het materiaal van de dichter’ met te konstateren dat ‘het gedicht een onzichtbare roman is, begonnen voordat het is begonnen, en het eindigt niet dan met een vreselijke blijdschap in het hart’. Schierbeek definieert ‘het materiaal’ onder meer als ‘de tragische situatie van de mens; hij zou onverwoestbaar willen zijn en weet dat hij het niet is’. Een van Luceberts omschrijvingen bij de tentoonstelling ‘Beelden in het heden’ luidt: ‘alle dingen hebben een hard, een vloeibaar of een vluchtig gezicht; alleen dat wat de mens maakt heeft vaak ook nog een kwetsbaar hart’.
‘Het bloed van mijn verbeelding druipt op alle dingen die ik aanraak’ schrijft Lucebert, ‘of zie, zie zo wordt de wereld van lieverlede geslacht gereinigd en gegeten’. Een simpele handeling als ‘het openvouwen van elke krant’ kan voor de dichter ‘het weer openbreken van het graf of het zich ontplooien van de moederschoot’ betekenen.
Ons materiaal omschrijft Schierbeek als ‘vaten gevuld met alles’. Na een lange reeks beelden vat hij dat alles samen in: ‘Ik wil maar zeggen met alles wat ooit vorm gekregen heeft, met de hele menselijke ervaring en wanorde van eeuwen’. Op de vraag of hij nu chaos wil antwoordt Schierbeek: ‘Ik wil helemaal geen chaos. Ik wil een ordening onder andere namen, waarin plaats is voor levensverschijnselen, waarin het leven een vollediger gestalte kan krijgen...’
‘De avonturen van Gissie en Linkie en van Nikodemus Watjekou & Don Sebastiaan de la Gorilla. Dit is mijn helaas verloren geraakt chef d'oeuvre, alles wat er na gekomen is en nog komt wil erop lijken’, antwoordt Lucebert op vragen naar de bedoeling van zijn kunst in een katalogus ‘Facetten van de hedendaagse beeldende kunst’ van 1957.
Lucebert voelt evenals de schilders van de Cobra-groep een innige verwantschap met de vormen van kinderekspressie. De tekeningen van zijn eigen kinderen ziet hij als een soort ideaaltoestand. Hij tracht met zijn werk de ongekunstelde uitingen van onkundigen te evenaren. Het boek van Prinzhorn ‘Bildnerei des Geisteskranken’ heeft op hem evenals op de Franse schilder
| |
| |
Jean Dubuffet een grote uitwerking gehad.
‘Het beeld moet men met drie ogen zien’, zegt Lucebert, ‘het derde oog ligt in de te wijde kraag die men ongeweten draagt’.
‘Altijd weer opnieuw een plaats zoeken voor alles wat “vergeten is” en nog geen plaats had, of waarvoor geen plaats meer is vanwege “de historische ontwikkeling en haar eisen”’, schrijft Schierbeek over de taak van de kunstenaar.
Lucebert zegt van ‘een goed schilderij, een goed gedicht’ dat ‘het ontstaat in een niemandsland, een gebied waar noch konventies van de herinnering, noch wensen droomdiktaten van de een of de andere utopie hun beperkende rollen kunnen spelen’.
Jean Dubuffet schrijft in 1954 ‘dat de belangstelling waarmee hij zich altijd aangetrokken heeft gevoeld tot tekeningen die hetzij door kinderen, hetzij door mensen die nooit hebben leren tekenen gemaakt zijn, samenhangt met de hoop dat hij daarin een manier om de dingen weer te geven zal aantreffen die niet wortelt in het vanuit een willekeurig aangenomen gezichtspunt bekijken van de dingen, maar in het gebied van de onbewuste blikken, van de gevoelsmatige sporen die spontaan in het geheugen van elk “gewoon” menselijk wezen achterblijven en in de emotionele wisselwerking waartoe elk mens staat tot de dingen die hem omringen en toevalligerwijs binnen zijn blik vallen’. (kursivering van E.S.)
Evenals Lucebert die meent dat het goed is bij schilderen of dichten uit te gaan van wat ons afkeer inboezemt en men niet moet beginnen met zich door ‘dat oppervlakkig tweeling, oog en oor, te laten verlakken’, voelt Dubuffet ‘zich voortdurend achtervolgd door het gevoel dat de schilder veel kan winnen door juist de krachten te benutten die de neiging vertonen hem in zijn werk te hinderen’. (‘Portraits’, 1947).
Gelijk Lucebert die alles op alles schildert, tussen motieven geen keuze maakt en Bert Schierbeek die evenmin onderscheid maakt, ‘geen discriminatie van expressiemiddelen’, schept Dubuffet er een zeker genoegen in verschijnselen die niet van dezelfde soort zijn door elkaar te gooien.
‘Van dezelfde orde’, vervolgt hij, ‘zijn ook de zeer in het oog lopende fouten die ik geneigd ben (teveel, wellicht) in de schilderijen te laten zitten. Ik bedoel bijvoorbeeld onopzettelijke vlekken, grove onhandigheden, duidelijk verkeerde, tegennatuurlijke vormen, slecht uitgevallen kleuren, slecht toegepast ook’. (‘Corps de dames’, 1950).
Lucebert prijst zich eveneens gelukkig dat hij zich nooit behoeft te bekommeren om de hygiëne in zijn schilderijen en terwijl de tegenstellingen elkaar weerstreven de vrijheid kan beleven die alleen zijn schilderijen, zijn gedichten, hem aanreiken. Een ‘vlek als levenswerk’, want ook een ‘vieze vlek kan best een net gezicht zijn met vette ogen goed verzorgd door het pennemes’.
(Dubuffets geschriften werden verzameld in twee delen ‘Prospectus et tous écrits suivants’, Paris, Gallimard, 1967. De katalogus voor zijn tentoonstelling in het Stedelijk Museum Amsterdam van 1966 bevat uitvoerige citaten in vertaling.)
Bibliografie van Luceberts gedichten over beeldende kunst, inleidingen tot katalogi en openingen van tentoonstellingen:
de tabak vormt met de ringvinger zijn lippen. In: Apocrief. De analphabetische naam. Gedichten. Amsterdam, De Bezige Bij. (Juni 1952). 24×16 cm. 84 blz. Ultimatumreeks, deel 3. Er zijn 500 genummerde exemplaren.
arp. Idem.
brancusi. Idem.
moore. Idem.
langeweg. Idem.
rousseau le douanier. Idem.
miro. Idem.
klee. Idem.
max ernst. In: De amsterdamse school. 's-Gravenhage, A.A.M. Stols. (November) 1952. 20×12 cm. 48 blz.
ossip zadkine. Idem.
kleine vormleer. In: Podium: Jaargang 9, nr. 1. Amsterdam, Stichting Podium, Oktober-no-vember 1953.
tajiri. In: Van de afgrond en de luchtmens.
| |
| |
Vader veder, 1961, olievert, 150 × 100 cm, door Lucebert.
| |
| |
's-Gravenhage, A.A.M. Stols. (November) 1953. 20×12 cm. 64 blz.
droom. In: Sextet. Simon Vinkenoog, Rudy Kousbroek, Jan G. Elburg, Hugo Claus, Lucebert en Gerrit Kouwenaar gaven een gedicht ter gelegenheid van de tentoonstelling van Corneille in kunsthandel Martinet. (Amsterdam, kunsthandel Martinet. Herfst 1954). 16×12 cm. Ongepagineerd, 14 blz. Genummerde oplage van 150 eksemplaren.
de avonturen van Gissie en Linkie... In: Facetten van de hedendaagse beeldende kunst. Tentoonstelling in het Rijksmuseum Twenthe van 18 oktober t/m 16 november 1958. (Enschede), Enschedese Kunststichting. (1958). 24×16 cm. 32 blz. Katalogus; nummer 12. Gestencilde katalogus los bijgevoegd.
expositie tajiri. Rotterdamsche Kunstkring. Witte de Withstraat 35, Rotterdam, 5-28 april 1958 (en) galerie Lucien Durand, 19 rue Mazarine, Paris 6, may-june 1958. 16×12 cm. Ongepagineerd, 16 blz. De katalogus wordt ingeleid door een tekst van Lucebert, gedateerd Bergen NH 1958.
Voorwoord voor val van vliegengod. Een fragment. In: Maatstaf. Jaargang 6, nummer 9-10. (Den Haag, Daamen n.v.). December 1958 - januari 1959.
Für Jaap Mooy und Jaap Wagemaker. Inleiding tot: Jaap Mooy, plastiken - bilder - zeichnungen; Jaap Wagemaker, bilder. (Katalog der Ausstellung in der) Kunsthalle Recklinghausen, 15.august - 13.september 1959. 24×17 cm. 20 blz. Omslagtitel: Monteure.
poëtische teksten. In: Beelden in het heden. (Katalogus van) de didaktische overzichtstentoonstelling van Nederlandse hedendaagse beeldhouwkunst, ontstaan op initiatief van de Liga Nieuw Beelden. Medewerkers: Lucebert: poëtische teksten, Wim Crouwel: typografie. Stedelijk Museum Amsterdam, 24 december 1959 - 1 februari 1960. 26×19 cm. Ongepagineerd, 24 blz.
drift op zolder en vragende kinderen. In: Museumjournaal. Serie 5, nummer 10. (Otterlo, Stichting Kunstpublicaties). Mei 1960. Ongepagineerd, 30 blz.
kalm aan kinderen, er valt iets zwaars. In: Lucebert. (Katalogus voor zijn tentoonstelling in het) Stedelijk Van Abbe-museum Eindhoven, 22 april tot en met 14 mei 1961. 27×20 cm. Ongepagineerd, 8 blz. In een band met katalogus van Jaap Nanninga.
appel's verflichaam leeft. In: Karel Appel. (Katalogus van de tentoonstelling in het) Stedelijk Van Abbe-museum Eindhoven, 29 april tot en met 4 juni 1961, (en het) Haags Gemeentemuseum Den Haag, 9 juni tot en met 9 juli 1961. 27×20 cm. Ongepagineerd, 30 blz. Bevat tevens het gedicht ‘je weet nu wat rood doet...’ in handschrift met een tekening.
Vluchtschrift voor Anton Rooskens. (Rotterdam, Rotterdamsche Kunstkring. September 1962). 21×13,5 cm. Ongepagineerd, 4 blz., vouwblad. Met los bijgevoegd een tekst door Simon Vinkenoog.
vlek als levenswerk. In: Podium. Jaargang 17, nummer 6. Amsterdam. Stichting Podium. Maart 1963.
Lieber Herr Doktor Leo. In: Lucebert. (Katalog der Ausstellung in der) Städtische Kunstgalerie Bochum, 25.Mai - 21.Juli 1963. 26×21 cm. Ongepagineerd, 54 blz. De brief van Lucebert is gedateerd Bergen NH, april 1963.
wat het oog schildert. Idem. Met Duitse vertaling.
my dear friend. In: Lucebert edited by Lucebert. (Catalogue). London, Marlborough Fine Art Ltd. 1963. 23×21 cm. Ongepagineerd, 46 blz. De brief is gedateerd Bergen n.h., 18 october '63.
vrijheid voor karel appel. In: Appel. (Katalogus voor de tentoonstelling in het) Stedelijk Museum Amsterdam, 25-6 - 30-8-1965. 27,5×18,5 cm. Ongepagineerd, 54 blz. Katàlogus; nr. 383. Het gedicht is gedateerd San Roque, mei '65.
guia del artesano. In: Lucebert. Gouaches - tekeningen. Galerie Espace, Keizersgracht 548, Amsterdam, 9 oktober - 30 oktober 1965. 21×15 cm. Ongepagineerd, 8 blz., vouwblad. Het gedicht is gedateerd San Roque '65.
het bootseffekt. In: Jacob Boots exposeert van 28 mei tot 25 juni 1966 schilderijen gouaches-collages. Galerie Waalkens, Finsterwolde, Groningen. 20×14,5 cm. Ongepagineerd, 6 blz., vouwblad. Bevat ook in handschrift ‘The exploration of space’ door Hans Andreus.
(Opinie over Bosch). In: Hommage aan Bosch. (Uitgave bij een tentoonstelling in) ‘De Moriaan’, 17 september - 16 november (1967). ('s-Hertogenbosch), Gemeentelijke tentoonstellingsdienst. (September 1967). 22×22 cm. Ongepagineerd, 20 blz.
Het gedicht werd onder de titel ‘De tuin der lusten’ gepubliceerd in een andere versie met tekeningen: Avenue, nummer 9. Amsterdam, De Geïllustreerde Pers N.V. September 1968.
Openingen van tentoonstellingen:
Lucebert opende twee eksposities van Karel Appel:
op 8 september 1951 een tentoonstelling van nieuw werk uit Parijs van Karel Appel in Kunstzaal Van Lier N.V., Rokin 126, Amsterdam, van 8 september tot 29 september 1951, en
op 22 mei 1959 een tentoonstelling van gouaches door Karel Appel bij galerie Espace in Haarlem, van 23 mei tot 15 juni 1959.
Overzicht van illustraties van Lucebert in tijdschriften en boeken (ongewijzigde herdrukken zijn niet opgenomen):
Het Woord. (Jaargang 3), winternummer 1948-'49. Amsterdam, De Bezige Bij. 1948. Tien vignetten.
Mandril. (Maandblad voor mensen). Jaargang Jaargang (1) - 3. Amsterdam, Jules Perel. 1 oktober 1948 - mei 1952. Een vignet voor de nummers van mei 1949, augustus 1951, januari 1952 en mei 1952.
Braak. Maandelijks cahier voor proza en poëzie. Nummer 1-7. (Amsterdam, eigen beheer).
| |
| |
Mei 1950 - (voorjaar 1951). Tekeningen, in sommige eksemplaren met de hand gekleurd, in nummer 3, juli 1950; in nummer 4, (augustus 1950), met een omslagtekening van Lucebert voor een gedeelte van de oplage; in nummer 5, (september 1950), met tekeningen over de voor- en achterzijde van het omslag, gedateerd '49, en in nummer 6 (oktober 1950), een rode tekening over twee bladzijden.
Lucebert maakte vanaf het derde nummer deel uit van de redaktie naast Remco Campert, Rudy Kousbroek en Bert Schierbeek.
Podium. Tweemaandelijks literair tijdschrift ontstaan door fusie van de tijdschriften Columbus en Podium. Jaargang 9-12. Amsterdam, Stichting Podium. Oktober 1953 - december 1957. Een omslagvignet voor de nummers van februari-maart 1954, van juli-augustus 1956 en vier vignetten in het nummer van maartapril 1957.
Lucebert. Festspiele, met zwarte handen. (Amsterdam). Uitgegeven in het jaar 1949 door Lucebert. 22×13,5 cm. Gedeeltelijk gepagineerd. 20 blz. Geheel met de hand geschreven ingenaaid boekje met een opdracht op de laatste bladzijde ‘Voor Fred’ (= Fried Koch) ‘en Bert’ (Schierbeek). Bevat de gedichten ‘Horror’, ‘Lente suite voor lilith’, ‘Sonnet, die, die de stormen streelt’, ‘Buitenbeelden in de film’ en de regels ‘Ik kwam van de Toen tot de Thans, ga van de Thans in de Tau, te vallen van Tau in de OER’. Met inkttekeningen en gouaches in kleur.
(Lucebert). (Zonder titel en uitgever). 21×14 cm. Ongepagineerd. 12 blz., incl. omslag. Ingenaaid boekje met op de achterzijde in handschrift ‘Paula en Ferdinand van Lucebert’. Het werd door Lucebert als geschenk gegeven bij het huwelijk van Ferdinand en Paula Langen op 31 mei 1950. Bevat foto- en tekstkollages en gouaches in kleur.
(Lucebert). (Zonder titel en uitgever). 21,5×14 cm. Ongepagineerd. 12 blz., incl. omslag. Losbladig boekje met aan de binnenzijde van het omslag in handschrift ‘Voor Fried en Bert, van Lucebert’, en op de laatste bladzijde ‘Een Lucebert-souvenir’ in handschrift. Bevat in machineschrift de gedichten ‘met ijsvulkamen, oh, noorwegen in de lucht’, ‘nu komen ook de kooien van de poëzie’ en ‘zo vloot van alphabet’. Met foto- en tekstkollages, een tekening en een kollage-gouache.
(Lucebert). Met de hete schim van Diotima alleen. (Zonder uitgever). 21×14 cm. Ongepagineerd, 22 blz. Ingenaaid boekje met vermelding op de titelpagina ‘van Lucebert voor f.d.’ en het citaat ‘ik wil heel Afrika aan den spiegel vertellen. Multatuli’. Bevat in machineschrift de gedichten ‘Communiqué na de slag’, ‘zij heeft haar naam vergeten’, ‘Zoendood en zoenoffer’, ‘al mijn namen zijn mystilikaties’, ‘Voici le Sphinx à la tête De squelette’, gevolgd door vier gouaches met ondertitels in handschrift, en het gedicht ‘Verval’.
(Lucebert). Keel. (Zonder uitgever). 21,5×14 cm. Ongepagineerd, 16 blz., incl. omslag. Met de hand geschreven, ingenaaid boekje met vermelding op de binnenzijde van het omslag ‘Volstrekt geen Zwarte nachtschade in een feestvers voor Fried maar Lucebeste bessen’. Bevat de gedichten ‘De rook van de Echo’, ‘Entelegie der Poëzie’, ‘Verjaardag’, ‘Méditerranée’, ‘Gedicht in was’ en ‘Poètes’. Met inkttekeningen en tekeningen in kleur.
(Lucebert). (Zonder titel en uitgever. 1951). 28×24 cm. Ongepagineerd, 14 blz. Met de hand geschreven, geplakt boekje met op de flap van het achteromslag de vermelding ‘in 1951 geschreven en getekend door Lucebert. Vaarwel allemaal’. Bevat de gedichten ‘de wind vliegt op zijn 4 zilvren heupen’, ‘ik draai een kleine revolutie af’ en ‘Vaker stort de oneindige smaak’. Met pentekeningen.
(Lucebert). Octaaf. (Amsterdam. April 1951). 21,5×17 cm. Ongepagineerd, 20 blz., incl. omslag. Geniet boekje met vermelding op de titelpagina ‘voor f.d.’ en op de achterzijde van het omslag ‘Amsteldam, april 1951. no. 1’. Gesigneerd. Bevat in machineschrift de gedichten ‘mijn oogopslag een rustige snijder’, ‘in een poppenhuis van lidtekens’, ‘telby toech terra’, ‘billet doux’, ‘in dit moeras van metaal mirriam’, ‘kratiste’, ‘bij griebo hingen zij traag genoeg’ en ‘nu gaan wij als bomen luchten’. Met tekeningen in rode inkt met blauwe kleur die aan klassieke afbeeldingen herinneren.
Bert Schierbeek. Het boek IK. (Amsterdam), De Bezige Bij. (Augustus) 1951. 20×14,5 cm. 168 blz. Oplage 500. De dichter Lucebert tekende het omslag.
Lucebert. Triangel in de jungle, gevolgd door De dieren der democratie. 's-Gravenhage, A.A.M. Stols. (November) 1951. 20×13 cm. 52 blz. Omslag Lucebert.
Lucebert. Apocrief. De analphabetische naam. Gedichten. Amsterdam, De Bezige Bij. (Juni 1952). 24×16 cm. 84 blz. Ultimatumreeks; deel 3. De illustraties zijn van Lucebert. Er zijn 500 genummerde eksemplaren. Met twee tekeningen, gedateerd '52, en een tekening in kleur op het omslag.
Bert Schierbeek. De andere namen. Amsterdam, De Bezige Bij. 1952. 20×12,5 cm. 208 blz. Stofomslag ontwerp: Lucebert.
Remco Campert. Een standbeeld opwinden. Gedichten. Amsterdam, ‘De Bezige Bij’. (November) 1952. 21×13,5 cm. 52 blz. Illustratie omslag Lucebert.
Lucebert. De amsterdamse school. 's-Gravenhage, A.A.M. Stols. (November) 1952. 20×12 cm. 48 blz. Met twee tekeningen en omslagillustratie van Lucebert.
Hans Andreus. Italië. Gedichten. 's-Gravenhage, A.A.M. Stols. (December) 1952. 19,5×12 cm. 36 blz. Met twee tekeningen, gedateerd '52, en omslagtekening in kleur van Lucebert.
Simon Vinkenoog. Heren Zeventien. Proeve van waarneming. Amsterdam, De Beuk. (Winter) 1953. 19,5×12,5 cm. 44 blz. Vriendenkring van De Beuk; eerste serie A, deel 3. Het omslag werd getekend door Lucebert.
Lucebert. Van de afgrond en de luchtmens. 's-Gravenhage, A.A.M. Stols. (November) 1953. 20×12 cm. 64 blz. Met een omslagtekening van Lucebert.
Rudy Kousbroek. Begrafenis van een keerkring, gevolgd door Eight love-poems. 's-Gravenhage, A.A.M. Stols. (December) 1953.
| |
| |
19,5×12,5 cm. 54 blz. Met een omslagtekening door Lucebert.
Hans Andreus. De taal der dieren. Amsterdam. De Bezige Bij. (April 1963). 21,5×14 cm. 48 blz. Ultimatumreeks; reeks 2, deel 1. Het omslag werd getekend door Lucebert. Er zijn 500 genummerde eksemplaren. Kleurenomslag.
Clare Lennart. Rouska. Met tekeningen van Lucebert. (Uitgebreide herdruk). 's-Gravenhage, A.A.M. Stols. 1953. 20×14 cm. 172 blz. Met zes tekeningen en een stofomslag in kleur van Lucebert.
Alles mag. Dagblad ter verbreiding van het wantrouwen. Verschijnt onregelmatig en wordt met tegenzin uitgegeven door De Bezige Bij, Van Miereveldstraat 1, Amsterdam-zuid. (Juni) 1954), 39×27 cm., 16 blz., incl. omslag, 55 afbn. Nummer 1. Niet verder verschenen. Bevat o.m. ‘De vruchten rijpen’, een prozastukje van Hugo Claus met illustratieve randtekeningen door Lucebert.
Vandaag: nieuw werk van Nederlandse en Vlaamse schrijvers. Utrecht, Bruna. Nummer 1, april 1954, met twee vignetten van Lucebert; nummer 2, oktober 1954, met drie kartoons van Lucebert.
Bert Schierbeek en Jan Walravens. Schrijversalmanak voor het jaar 1955. Amsterdam, C.P.J. van der Peet. (1954). 19×12 cm. 248 blz. Bevat o.m. vijf tekeningen van Lucebert.
Bert Schierbeek. De derde persoon. (Amsterdam), De Bezige Bij. (1955). 20×14 cm. 176 blz. De illustraties zijn van Lucebert. Met drie illustraties en een omslagtekening, gelijk aan de tekening op blz. 173.
Lucebert. Alfabel. Amsterdam, De Bezige Bij. (Mei 1955). 21,5×14 cm. Ongepagineerd, 44 blz. Met een tekening op de band door Lucebert.
Bert Schierbeek. De gestalte der stem. Amsterdam, De Bezige Bij. (Juni 1957). 18×11 cm. 112 blz. Literaire Pocket, nr. 7. Met twaalf tekeningen en een omslagtekening van Lucebert.
Lucebert. Amulet. Amsterdam, De Bezige Bij. (November) 1957. 22,5×15 cm. 62 blz. Omslagontwerp en foto's: Lucebert. Bevat twee foto's.
Lucebert. Amulet. (2e druk). Amsterdam, De Bezige Bij. (December) 1957. 22,5×15 cm. 62 blz. Omslagontwerp en foto's: Lucebert. Bevat twee foto's. Met gewijzigd stofomslag.
Paul Snoek. Ik rook een vredespijp. Gedichten 1956. 's-Gravenhage, A.A.M. Stols. 1957. 20,5×13 cm. 76 blz. Met twee tekeningen, gedateerd '56 en '57, van Lucebert.
Lucebert. Triangel. Den Haag, Bert Bakker, Daamen / A.A.M. Stols. (Oktober) 1958. 17,5× 10,5 cm. 160 blz: Ooievaar; nr. 90. Bevat kompleet de bundels ‘Triangel in de jungle’, '51, ‘De amsterdamse school’, '52, ‘Van de afgrond & de luchtmens’, '53. Voor België De Sikkel, Antwerpen. Eerste druk 10.000 eksemplaren. Band, titelbladzijde en drie gedichten in het handschrift en met illustraties van Lucebert.
Marcel Wauters. Apoteek. Antwerpen, De Sikkel n.v. 1958. 22×14 cm. 80 blz. Alleenvertegenwoordigster voor Nederland Bert Bakker, Daamen, Den Haag. De omslagtekening is van Lucebert.
Lucebert. Tekeningen en gouaches. Katalogus Stedelijk Museum A'dam. 17 april - 26 mei '59. (Inleiding Jan G. Elburg). 27×19 cm. Ongepagineerd, 20 blz., losbladig. Lucebert tekende de drie litho's direkt op de stenen. 28 eksemplaren werden met de hand gedrukt, formaat 50×35 cm., 1800 eksemplaren werden daarna machinaal gedrukt.
Lucebert. Val voor vliegengod. Gedichten. Amsterdam, De Bezige Bij. (Mei 1959). 18×10,5 cm. 80 blz. Literaire pocketserie; nr. 25. Illustraties en omslagontwerp: Lucebert. Met vijf illustraties.
Lucebert. De gebroken rietlijn. (Amsterdam, Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs. Voorjaar 1959). 38,5×26,5 cm. Ongepagineerd, 58 blz. De over diverse bundels verspreide gedichten werden in deze uit 30 genummerde eksemplaren bestaande uitgave samengebracht. De litho's zijn gemaakt door de dichter. Met vier litho's, waarvan één in kleur en waarvan één is gedateerd mei negenenvijftig met in handschrift de bewerking van een japans epigram.
Lucebert. Lithologie. Tien gedichten, tien litho's. Hilversum, steendrukkerij De Jong & co. (Winter 1959). 30,5×28 cm. Ongepagineerd, 40 blz., losbladig. De platen werden door Lucebert op steen getekend. Oplage 1000 eksemplaren. Genummerd en gesigneerd. Van dit boek bestaat ook een Duitse oplage van 1000 eksemplaren.
Paul Snoek. De heilige gedichten 1956-1958. Antwerpen, S.M. Ontwikkeling / Rotterdam, A.D. Donker. 1959. 20,5×13 cm. 80 blz. Met een omslagontwerp door Lucebert.
A. Roland Holst. O wind... o zee... wat ben ik zonder u. Verzen van A. Roland Holst door de dichter voorgelezen, met tussenspelen van Claude Debussy, uitgevoerd door Hans Henkemans. A. Roland Holst: declamatie uit eigen werk. Hans Henkemans: muzikale intermezzi (pianowerken van Debussy), Jaap de Carpentier: tekeningen. Sientje ten Holt: typografie. W.L.M.E. van Leeuwen: biografieën. Lucebert: omslag en andere foto's. Theo J. van der Wal: foto van de stichter. Bergen, Stichting A. Roland Holst Fonds. Mei 1960. 31×31 cm. 21 blz. Met grammofoonplaat. Het voorblad van dit album toont een foto van de zee, door Lucebert vervaardigd voor het ‘Liber amicorum A. Roland Holst’, de dichter in 1958 bij zijn 70ste verjaardag aangeboden door het Kunstenaars Centrum Bergen. Bevat bovendien twee foto's van het huis en het interieur van de woning van A. Roland Holst door Lucebert.
Lucebert. (Kataloge zu den Ausstellungen der Galerie Der Spiegel, Köln, Galerie Der Spiegel. 1960). 38×26 cm. Ongepagineerd, 36 blz. Geh durch den Spiegel; Folge 21/1960. Acht Originallitho's wurden dem Katalog beigefügt, davon eins für den Umschlag; ausserdem sechs originalgrosse Reproduktionen nach Zeichnungen Luceberts. Auflage: 250 Exemplare, davon 25 Exemplare mit einer Suite von 7 signierten Lithographiën. Bevat ook tien vertaalde gedichten.
Schrijf-taal. Moderne poëzie bijeengebracht door Simon Vinkenoog. (Hilversum, steen- | |
| |
drukkerij De Jong & co. Fegruari 1961). 25×25 cm. Ongepagineerd, 18 vouwbladen. Kwadraatbladen; (nummer 1). Bevat geïllustreerd gedicht ‘Reisleiding’ van Lucebert, gedateerd Bergen NH 6 VIII '60.
Bert Schierbeek. De derde persoon. (Amsterdam), De Bezige Bij. (1961). 20×14 cm. 176 blz. Oplage 300. De illustraties zijn van Lucebert. Met drie illustraties en een omslagtekening, gelijk aan de tekening op blz. 105, door Lucebert. Heruitgave van de oplage 1955 met gewijzigd omslag.
Jaap Harten. Het spoor van de gele keizer. 's-Gravenhage, Rotterdam, Nijgh & Van Ditmar. (Februari 1962). 21×13,5 cm. 52 blz. Omslagontwerp Lucebert.
Lucebert. Gedichte und Zeichnungen. (Nachwort und ins Deutsche übertragen von Ludwig Kunz. München, Heinrich Ellermann, 1962). 29,5×22,5 cm. Ongepagineerd, 112 blz. Oplage 3000. Bevat 53 eerder verschenen gedichten en 51 gedateerde tekeningen, evenals twee tekeningen op de voor- en achterzijde van het omslag.
Lucebert. January. Thirty-one litho's named after the thirty-one days of January, and seven litho's entitled sunday, monday, thuesday, wednesday, thursday, friday, saturday. With an introduction by H.L.C. Jaffé. Amsterdam, De Bezige Bij. (1964). 78×104 cm. Oplage 101 eks., gesigneerd en genummerd. Zes mappen, waarvan één tekstmap van 16 blz. en vijf mappen met 31 litho's; zeven kleurenlitho's bijgevoegd en één kleurenlitho in pleksiglas. Kassette.
Lucebert. Tekeningen en gouaches uit de verzameling C.A. Groenendijk, Amsterdam. (Katalogus). (Rotterdam), Museum Boymans - Van Beuningen, 14 maart - 26 april 1964. 24,5×20 cm. Ongepagineerd, 44 blz., uitslaande flappen. Omslag op de plaat getekend door Lucebert. Met geïllustreerde tekst op achteromslag en uitslaande flappen. De Duitse uitgave verscheen enigszins uitgebreid bij de Staatliche Kunsthalle Baden - Baden, 5-27 juli 1964.
Lucebert (Katalogus voor de tentoonstellingen) georganiseerd door de tentoonstellingsdienst van de Koninklijke Academie voor kunst en vormgeving (in het) Provinciaal Museum 's-Hertogenbosch, 5 februari t/m 21 maart 1965 (en het) Raadhuis Heerlen, april-mei 1965. 19×19,5 cm. Ongepagineerd, 28 blz. Tekeningen, omslag en kat. Lucebert. Bevat een geillustreerd gedicht ‘wat het oog schildert’.
Lucebert. 1948-1963 gedichten. Verzameld door Simon Vinkenoog. Met tekeningen van Lucebert. Amsterdam, De Bezige Bij. 1965. 20×12,5 cm. 332 blz. Literaire reuzenpocket; nr. 84. Met dertig tekeningen.
Jaap Harten. Totempaal. Amsterdam, De Bezige Bij. (Maart) 1966. 20×12,5 cm. 96 blz. Omslag Lucebert.
Prevelt al op de heuvlen wat de dood nog verzwijgt? Gedichten. Roland Holst. Liederen Marius Flothuis, Hans Henkemans, Bertus van Lier, Hans Kox. Tekeningen Lies Cosijn, Lucebert, Frans Meijers. Ets. David Kouwenaar. Bergen, Stichting A. Roland Holst Fonds. (Herfst) 1966. 32×23 cm. 24 blz., incl. omslag. Met grammofoonplaat. In album. Bevat illustratie van Lucebert met het gedicht ‘Oog en hart’ van A. Roland Holst in handschrift.
Lucebert. Er is een grote norse neger in mij neergedaald. Tekeningen: Lucebert. Amsterdam, Polak & van Gennep. (1967). 85,5×46,5 cm. P & VG-affiches; nr. 4. Met twee tekeningen. Tegelijkertijd verschenen in het Duits, Engels en Frans.
Gesprek met Lucebert. (Amsterdam enz., C.G.A. Corvey papiergroothandel nv. December 1967). 21×19,5 cm. 16 blz. Een Corvey model. Met zes tekeningen.
Lucebert. Poëzie is kinderspel. (Samenstelling: R.A. Cornets de Groot). Den Haag, Bert Bakker, Daamen N.V. (Mei) 1968. 17,5×10,5 cm. 200 blz. (Ooievaar; nr. 247/248). Eerste druk 10.000 eksemplaren. Lucebert maakte voor het omslag en de drie onderafdelingen van de tekst zelf de tekeningen.
Avenue. Nummer 9. Amsterdam, De Geïllustreerde Pers N.V. September 1968. Bevat in ‘Avenue Literair, supplement’ zes randtekeningen bij het gedicht ‘De tuin der lusten’.
Lucebert. De pertekte misdaad. Klein radiostemmenspel. Den Haag, Bert Bakker, Daamen n.v. 1968. 12,5×9,5 cm. 32 blz. Top-punten. Omslag met een tekening van Lucebert. De tekeningen tegenover de bladzijden 5 en 23 werden eveneens door Lucebert speciaal voor deze uitgave gemaakt.
(Lucebert). Seizoen. (Verlucht met een pentekening van de dichter. Gedrukt als Nieuwjaarsgroet 1969. Amsterdam, Wereld Bibliotheek-vereniging. 1968). 19×12 cm. 4 blz.
Het versierde leven en de eigen tijd. (Een publikatie ter gelegenheid van het twintigjarig bestaan van het Nederlands Cultureel Contact. Foto's: Johan van der Keuken. Tekeningen: Lucebert). Amsterdam, Polak & v. Gennep. 1968. 20 × 13 cm. 92 blz. Met drie tekeningen.
Ausstellung Karel Appel - Lucebert - Shinkichi Tajiri. (Katalog). Kunsthalle Basel, 9. März bis 13. April 1969. 21 × 21 cm. Map met drie vouwbladen van elk 20 blz. Met geïllustreerd gedicht ‘Kleine Formlehre’ door Lucebert.
(Lucebert). Koppen. (Bergen, Lucebert/Amsterdam, P. Clement. Voorjaar 1969). 54,5 × 41,5 cm. 15 bladen. Oplage 40 eks. Lucebert maakte 7 drie kleurenlitho's & 8 gedichten op het tema Kop/Hoofd. Het achtste gedicht is gedateerd mrt. '69.
Gerrit Kouwenaar. 100 gedichten. Amsterdam, Em. Querido's uitgeverij n.v. (April) 1969. 20 × 12,5 cm. 144 blz. Omslag Lucebert. Met omslagillustratie in kleur naar pentekening, gedateerd 18 IX '66.
Lucebert Drie lagen diep. Tekeningen en gedichen. (Samenstelling: Jan Martinet.) (Amsterdam, Stedelijk Museum. 18 april 1969). 27 × 27 cm. Ongepagineerd, 80 blz., incl. omslag. Bevat 64 tekeningen en twee omslagtekeningen evenals zes gedichten in handschrift.
- Bovenstaande bibliografie is kronologisch samengesteld, al konden niet alle uitgaven precies gedateerd worden en kan ik voor de juiste volgorde van de door Lucebert in eigen beheer uitgegeven boekjes niet instaan. |
|