| |
| |
| |
gerrit achterberg
ballade van de gasfitter.
I.
Ge hebt de huizen achterom bereikt.
Aan de voorgevels, tussen de gordijnen,
blijft ge doorlopend uit het niet verschijnen
wanneer ik langs kom en naar binnen kijk.
Al moet ge in 't voorbijgaan weer verdwijnen,
het volgend raam geeft me opnieuw gelijk.
Daar wonen ene Jansen en de zijnen,
alsof ge mij in deze naam ontwijkt.
Maar dat zegt niets. De deuren zijn geduldig;
hebben een bel, een brievenbus, een stoep.
De appelkoopman lokt u met zijn roep.
En valse sleutels zijn er menigvuldig.
Ook kan ik binnenkomen, doodonschuldig
en tot uw dienst, gasfitter van beroep.
| |
II.
Dan - op klaarlichte dag bij u aan 't werk,
vermomd als man van de gemeente - gaan
mijn ogen in het rond en zien u staan.
Maar langzaam wordt de zoldering een zerk.
De muren zijn van aarde. Wij beslaan.
De kamer is verzadigd, naar ik merk.
Het kan ook niet. Ik draai de schroeven aan.
Zolang ik mij tot deze taak beperk
blijven we voor elkaar incognito,
terwijl ik bezig ben, gebukt, geknield,
of op mijn buik naga wat er aan scheelt.
En al maar denken: het is beter zo.
Doodzwijgen, door een hamerslag vernield.
Doodstilte, die de hamerslagen heelt.
| |
| |
| |
gerrit achterberg
traduit du néerlandais par liliane wouters.
ballade du gazier.
I.
Tu as atteint les maisons par derrière.
Sur les façades, entre les rideaux,
tu sors du rien sans cesse en la lumière
quand je regarde à travers les carreaux.
Bien qu'au passage il ne reste que vide,
à la vitre suivante j'ai raison.
Avec les siens un Jansen y réside
comme si tu m'échappes dans ce nom.
Mais à quoi bon. Les portes sont patientes;
possèdent boîte aux lettres, timbre, seuil.
Et le cri du marchand de fruits vous tente.
Les fausses clefs se font en un clin d'oeil.
Je puis aussi, dépourvu de malice,
entrer, gazier - tout à votre service.
| |
II.
Chez vous à l'oeuvre, au plein éclat du jour,
de la commune apparent fonctionnaire,
mes yeux vous trouvent, ayant fait leur tour.
Mais le plafond est dalle funéraire.
Et les murs sont d'argile. Une vapeur
sort de nous. Cette chambre est saturée.
Non, ce n'est pas possible. A mon labeur,
serrant les vis, je sais que la durée
de ce travail nous laisse incognito,
tantôt courbé, agenouillé, tantôt
cherchant la faille sur le sol couché.
C'est mieux ainsi, voilà ce que je pense.
Mortel silence, un marteau l'a troublé.
Un marteau cicatrise le silence.
| |
| |
| |
III.
Zal ik de woning onder water zetten?
Of gaten in de gasgeleiding slaan?
Ik zie de val, moet op de fittings letten
en maak de denkfout haastig ongedaan.
Dan zou er later in de kranten staan:
‘Door onbekende oorzaak vond een fitter,
bij de uitoefening van zijn bestaan,
de dood door gasverstikking. In het aangrenzend
gedeelte was hetzelfde bitter
lot aan de huiseigenares beschoren.
Zij lag voorover met een hand naar voren,
welke een brief omklemde, die begon:
“Hoe groot de wereld is, ik kom weerom”.
Blijkbaar werd zij verrast tijdens het lezen
en kan van overspel geen sprake wezen’.
| |
IV.
Eindelijk is het kleine lek gedicht.
Ik zoek de spullen langzaam bij elkaar.
Mijn benen zijn als buizen lood zo zwaar.
Zweetdruppels lopen over mijn gezicht.
Of ik iets bovenmenselijks verricht,
keer ik met een verklarend handgebaar
mij naar u om, maar gij zijt niet meer daar.
Er is alleen het late middaglicht.
Ik beur de bak gereedschap van de vloer
en til hem op mijn schouder. Door de gang
wekken mijn voetstappen een hol gezang.
De deur valt in het slot. Het straatrumoer
lijkt verder af. Er hangt een dikke mist.
Ik heb me dus voor deze keer vergist.
| |
| |
| |
III.
Vais-je donc mettre la maison sous eau?
Vais-je forer des trous dans les conduites?
Je vois le piège et veux prendre garde aux
fissures, que l'erreur soit en faillite.
Et plus tard on lirait dans les journaux:
‘Pour une cause encore mal définie
un gazier qui vaquait à ses travaux
a rencontré la mort par asphyxie.
Fut destiné le même sort navrant
aux habitants des maisons riveraines.
Elle gisait main tendue en avant
tenant la lettre que ces mots étrennent:
‘Je reviendrai, si grande soit la terre’.
Sans doute fut surprise en la lisant.
Il ne peut être question d'adultère.
| |
IV.
Bouché le trou, tout est enfin d'aplomb.
Lentement je rassemble l'outillage.
Mes jambes sont des colonnes de plomb
et la sueur coule sur mon visage.
Comme si le labeur exécuté
était surhumain j'ai pour vous un geste
d'explication. Mais vous m'avez quitté.
La clarté de midi seule me reste.
Je prends le sac d'outils. Sur mon épaule
le jette d'un coup sec. Puis dans le hall
mon pas éveille une complainte sourde.
La porte se referme. La rumeur
de la rue est lointaine. Brume lourde.
Pour cette fois j'avais donc fait erreur.
| |
| |
| |
V.
Maar als ik thuisgekomen, goed en wel
te eten zit, rinkelt de telefoon.
Ik pak de horen op en doodgewoon
klinkt aan de andere kant een nieuw bevel.
De directeur. Zijn stem is hard en schel,
met een verborgen, weke ondertoon.
‘Ga morgen naar dezelfde straat, mijn zoon.
Je weet hoeveel belang ik in je stel.’
Geen ezel stoot zich tweemaal aan een steen.
Het beste was, ik bleef hier niet alleen,
maar nam vanavond vast in ogenschouw
het uit de grond gerezen flatgebouw
daartegenover. Bij de nummerborden
zal het me dan vanzelf duidelijk worden.
| |
VI.
Die nacht kwam ik alleen nog maar te weten,
dat de concierge sliep. Hij was vermoeid
en had de cijfers in zijn hoofd vergeten.
Het lag gekanteld op een arm. Geboeid
keek ik van buiten door het raam. Er woei
een zachte wind. Het ritselde een beetje
over de grond en vlakbij, plichtvergeten,
een levend mens, en die mij uit de knoei
zou hebben kunnen helpen, als het niet
zo eenzaam was geworden en te duister
dan dat ik hem mocht wekken met gefluister.
Hij zou het hoofd verliezen. Dat kon niet.
Dat kostte ook de directeur zijn kop.
Niemand hoorde me heengaan. Keek hij op?
| |
| |
| |
V.
Mais arrivé chez moi, assis, mangeant,
voici la sonnerie du téléphone.
Je saisis le cornet. Tout simplement
un nouvel ordre au bout du fil résonne.
Le directeur. Sa voix dure et perçante
(mais en dessous un ton moite, secret).
‘Au même endroit demain que tu te rendes
tu sais combien je te porte intérêt’.
Chat échaudé craint l'eau froide, dit-on.
Le mieux serait ne pas rester ici
mais ce soir même passer l'inspection
du grand building de la terre surgi
là, juste en face. A voir les numéros
tout sera clair de soi-même aussitôt.
| |
VI.
Cette nuit là je fus seul à connaître
que dormait le concierge. Il était las.
Oubliés tous les chiffres dans sa tête.
Il reposait, ramassé sur un bras.
Du dehors regardai par la fenêtre,
intéressé. Soufflait un petit vent,
au ras du sol, frissonnait. Un vivant
tout proche, déloyal, pourrait peut-être
m'aider, me sortir du pétrin si tout
n'était trop noir, tellement solitaire
pour qu'un murmure le mette debout.
Sûr, il perdrait la tête. Rien à faire.
Au directeur en coûta son profil.
Nul ne me vit sortir. Regarda-t-il?
| |
| |
| |
VII.
Bij 't krieken van de dageraad op pad,
de slaap nog in de ogen, schijnen mij
het eerste uur de straten vogelvrij,
al heeft het einddoel ergens post gevat.
Een ongekend veilig gevoel is dat.
Iemand van de directie fietst voorbij.
Ik groet, doch hij kijkt nauwelijks opzij.
Zeker weer ruzie met zijn vrouw gehad.
Misschien vindt hij het enigszins verdacht,
dat hij me aantreft in gemeentewijken,
waar voor een fitter niets valt te bereiken.
Er woont een jong en roekeloos geslacht
bij ander licht. Ik ben gesignaleerd.
Daarom mijn schreden naar de stad gekeerd.
| |
VIII.
Nu nader ik de laatste mogelijkheid.
Witte drukknoppen, fel in het gelid,
tarten als tanden in een vals gebit.
Mijn vingers voeren een verbeten strijd.
Terwijl ik sta en op mijn nagels bijt,
springt onverwacht de deur los. Een daghit
zet de asemmer buiten. Zonder dit
had ik nimmer besloten, maar de tijd
is kort. Ik vraag gejaagd waar het gat zit.
Zij wijst naar boven met een vage spot,
dat kan betekenen: je bent getikt.
Wat ik wel weet; zodat ik tot God bid.
De lift beweegt zich opwaarts naar het slot
van wat hem nog geen fitter heeft geflikt.
| |
| |
| |
VII.
En route dès le point du jour, le poids
du somme encore dans les yeux, les rues
à ce moment me semblent hors la loi,
le but final attend à quelque issue.
Sécurité, sensation inconnue.
Passe à vélo quelqu'un de haut placé.
Il voit à peine que je le salue.
Avec sa femme se sera fâché.
Peut-être trouve-t-il un peu suspect
de me voir en ces lieux où nulle affaire
ne peut appeler un gazier. Il est
sous d'autres clartés une téméraire
jeunesse. Je suis signalé. Mieux vaut
tourner mes pas vers la ville au plus tôt.
| |
VIII.
A présent proche le dernier probable.
Des boutons blancs, agressifs, dans le rang
comme d'un ratelier les fausses dents.
Livrent mes doigts une lutte opiniâtre.
Tandis que me mordant les poings j'attends
la porte s'ouvre. Une femme de peine
sort le seau de poussier. Sans cette scène
je n'aurais pu me décider. Le temps
est court. En hâte je m'enquiers du trou.
Là-haut, fait-elle - un geste d'ironie
qui pourrait vouloir dire: c'est un fou.
Je le sais bien, si bien que Dieu je prie.
L'ascenseur va, vers la fin me convie
dont jamais nul gazier ne vint à bout.
| |
| |
| |
IX.
Hoe hoger of ik stijg hoe groter wordt
de ruimte tussen u en mij. Het leven
voelt zich door nikkel en door staal omgeven.
Het bouwsel komt geen klinknagel te kort.
Hier zit geen gas. God is het gat en stort
zijn diepten op mij uit om te beleven
aan een verwaten fitter hoe verheven
hijzelf bij iedere étage wordt.
Verdieping na verdieping valt omlaag.
Ik weet niet waar of wat ik moet beginnen.
Misschien schiet me een laatste woord te binnen
als ik hem naar de eerste oorzaak vraag.
Een schok gaat door mij heen. Ik moet er uit
en geef het over aan zijn raadsbesluit.
| |
X.
Kamer aan kamer gaan de deuren open.
Heren van alle natie, tong en ras
roepen in koor, of 'k een verschijning was:
je hoeft ons hier geen smoesjes te verkopen.
Ben ik daarvoor onder de grond gekropen?
Bij het afdalen in de put van glas
staat aan mijn voet een zak met vuile was.
Hoor hoe ze boven door elkander lopen.
In de omgeving hang ik nog wat rond.
Het werd intussen middag zie ik wel.
Scholen gaan uit. Het spitsuur is gekomen.
De kinderen, door moeders meegenomen,
vertellen. Fietsen bellen. Auto's snellen
langs mij heen, of ik daar jaren stond.
| |
| |
| |
IX.
Plus haut je monte et plus grand se révèle
l'espace qui règne de toi à moi.
La vie est prise entre acier et nickel.
Pas un rivet ne manque sous ce toit.
Nul gaz ici. Dieu est le gouffre et laisse
tomber sur moi ses profondeurs afin
que ce hardi gazier sache combien
à chaque étage sa hauteur progresse.
L'un après l'autre les paliers descendent.
Je ne sais où ni par quoi commencer.
Un dernier mot sera-t-il prononcé
quand la cause première je demande.
Un choc soudain. C'est ici que je sors.
A son conseil je remettrai mon sort.
| |
X.
Chambre après chambre ainsi s'ouvrent les portes.
Des gens de tous parler, race et nation
crient en choeur: suis-je une apparition?
Vendre fadaise ici point ne rapporte.
Pour cela vais-je rentrer sous la terre?
Du linge sale traînait à mes pieds
quand descendis dedans ce puits de verre.
Entends, là-haut, l'un l'autre se heurter.
Je traîne encore un peu dans le quartier.
Il est midi, sortent les écoliers.
L'heure de pointe arrive. Des enfants
racontent à leur mère. Vélos sonnent.
Voitures filent près de moi tout comme
si j'étais planté là depuis beau temps.
| |
| |
| |
XI.
De gasfabrieken draaien op hun as.
Toen ik mijn oogmerk zag in 't honderd lopen
en zonder ook maar iets te mogen hopen
als een geslagen hond ben afgedropen,
moet er een vacuüm zijn ingeslopen.
Daar komt geen enkel ambacht aan te pas.
De kinderen spelen alweer in de kring
en draaien mee als in herinnering.
Ik neem de kortste weg naar het kantoor.
De directeur persoonlijk laat me binnen
en onderwerpt mij aan een mild verhoor.
Ik hoef verder geen leugens te verzinnen.
Diep in zijn bril wemelt het, of hij huilt.
Hij drukt mijn hand, vermant zich en meesmuilt.
| |
XII.
Het hoofdbestuur van 't christelijk vakverbond
roept alle gas- en waterfitters heden
in spoedvergadering bijeen, deelt mede
dat een van hen de reglementen schond
door met zijn instrumenten op te treden
op alle plaatsen waar hij zich bevond
en eist, nu 't hele lichaam heeft geleden,
belijdenis van schuld op deze grond.
Voor 't eerst in de historie van het vak
knielen de gas- en waterfitters neer,
zonder inmiddels naar een gat te zoeken;
tesamen solidair in alle hoeken.
Dan zegt de voorzitter: zondig niet meer.
En zij vertrekken, dood op hun gemak.
| |
| |
| |
XI.
Les usines à gaz moulent leur cendre.
Lorsque mon but la poussière eut mordu
sans que je pus à quelque espoir prétendre
m'en suis allé ainsi qu'un chien battu,
sans doute un vide aura creusé sa bonde.
Aucun métier qui puisse convenir.
Les enfants vont à nouveau dans la ronde
tournent avec comme en un souvenir.
Vers le bureau prends la plus courte voie.
Le directeur lui-même m'y reçoit.
Soumis à son indulgent questionnaire
forger mensonges n'est plus nécessaire.
Pleurerait-il? Ses lunettes s'embuent.
Viril, moqueur, il serre ma main nue.
| |
XII.
La direction des syndicats chrétiens
convoque aujourd'hui les gaziers, plombiers
en réunion d'urgence et leur soutient
que l'un d'entre eux la règle a défié.
Pour avoir emporté tous ses outils
par devers lui, en maints lieux, elle espère
devant l'outrage par le Corps subi
qu'il avouera ses torts en cette affaire.
Première fois au cours de leur histoire
que, sans chercher de trou, gaziers, plombiers,
tous solidaires sont agenouillés.
Le président s'adresse à l'auditoire:
ne péchez plus, dit-il. Et les voilà
qui s'en retournent sans presser le pas.
| |
| |
| |
XIII.
Na jaar en dag hervinden wij de fitter
in 't ouwemannenhuis. Zijn haar is wit;
een kindse vent, die in een stratengids
namen te spellen zit, letter voor letter.
Tafel en bed heeft hij te delen met
postbode, wisselloper en loodgieter.
Hij krijgt gedurig op z'n sodemieter,
omdat hij altijd op het eten vit.
Er is tot aan zijn dood voor hem gezorgd.
Begrafenis- en ziekegelden lonen
de moeite om weldadigheid te tonen
en maken dat de vader hem niet worgt.
Publieke werken gaf hem onderdak.
Hij mag beschikken over pruimtabak.
| |
XIV.
In 't eind sloten zijn ogen zich voorgoed.
De mond viel open, maar werd opgebonden.
Hij werd gemeten en geschikt bevonden
een doodkist op te vullen van zes voet.
En allen brachten hem een laatste groet:
Jansen, daghit en directeur, zij stonden
eendrachtig met die van de flat verbonden;
als ik in 't zwart, met stok en hoge hoed.
Aan 't graf hield verder iedereen zijn mond.
Men trad vooruit en schouwde critisch hoe
de fitter langzaam wegzonk in de grond,
als om hem nog op fouten te betrappen,
nu hij zijn laatste gat had op te knappen.
Hij rust in God. De aarde dekt hem toe.
| |
| |
| |
XIII.
Longtemps plus tard le gazier retrouvons
chez les vieillards. Toute blanche est sa tête,
un homme enfant qui épèle des noms
dans le guide des rues, lettre par lettre.
Le lit, la table à partager en frères
avec le facteur, le plombier, l'huissier.
Tous les jours on lui donne la fessée
car il n'est pas content de l'ordinaire.
Jusqu'à la fin il aura son pain cuit.
Les morts et les malades rémunèrent
la difficulté de pourvoir autrui
et font qu'il peut se délivrer du père.
Les travaux publics lui donnant le gîte
il a de quoi se payer une chique.
| |
XIV.
Enfin ses yeux se ferment à jamais.
la bouche tombe ouverte, elle est liée.
On prend mesure, on le trouve fin prêt
à remplir une caisse de six pieds.
Suprême adieu rendu par les amis:
Jansen, directeur et femme de peine
aux locataires du building unis;
avec canne et chapeau je fais de même.
Près de la fosse on garde le silence
et l'oeil critique examine comment
tout doux en tombe le gazier descend
(surprendre son ultime incompétence
à présent que ce dernier trou répare).
Il dort en Dieu. La terre s'en empare.
|
|