Het Daensisme.
Precies tien jaar na het verschijnen van het eerste werk van Karel Van Isacker over het Daensisme (een herziene uitgave verscheen in 1965) publiceerde Lode Wils een nieuwe studie over hetzelfde onderwerp, in het biezonder over de voorgeschiedenis van het Daensisme. Hij gaf zijn werk als ondertitel: De opstand van het Zuidvlaamse platteland.
Lode Wils heeft een antwoord gezocht op volgende vragen: ‘Welke waren de wortels en de oorsprong van de beweging? Richtte ze zich vooral tot de arbeiders of de boeren? Hoe werd ze ontvangen door de katolieke opinie? Welke rol speelde Adolf Daens erin, naast die van zijn broer Pieter en van de groepen van Ninove, Oudenaarde, Kortrijk, Brugge, Brussel en Antwerpen? Welke was haar verhouding tot de Vlaamse Beweging, tot ultramontisme en liberaal-katolicisme?’ (p. 12).
Veruit het belangrijkste deel van zijn boek wordt in beslag genomen door het schetsen van de oorsprong. Hij plaatst die in drie kaders: 1) de sociale verhoudingen (‘Paternalistische zorg voor de arbeiders’, p. 13-33), 2) de Vlaamse Beweging (‘Het ontwaken van de Zuidvlaamse taalgrensstreek’, p. 34-94) en 3) het katolicisme en de katolieke partij (‘Wij die betere katolieken zijn dan zij...’, p. 95-139). Lode Wils onderzoekt die voorgeschiedenis vooral aan de hand van de Vlaamse demokratische pers en de aktiviteiten van de talrijke Vlaamse verenigingen in het zuiden van West- en Oost-Vlaanderen. Dit brengt hem al tot de volgende konkluzies. Voor 1): het Daensisme zou niet ontstaan zijn om te strijden voor de politieke autonomie van de arbeiders; voor 2): het Daensisme in het arrondissement Aalst moet begrepen worden in het geheel van het verlangen dat bij een deel van de bevolking van Zuid-Vlaanderen leefde ‘de katolieke partij te hervormen tot een kristelijke volkspartij waarin naast de burgerij ook “de Vlamingen”, dat wil zeggen de kleine burgers, zouden vertegenwoordigd zijn, de boeren en de arbeiders’ (p. 93); voor 3) ‘Bij Daens en in zijn bladen was de godsdienst allesoverheersend’ (p. 135) en ‘Op het politieke vlak zag hij als eerste vereiste een krachtige katolieke partij...’ (p. 136).
In heel deze voorgeschiedenis speelde priester Adolf Daens nog geen enkele rol. Hij was pas op de derde bijeenkomst aanwezig van de Kristelijke Volkspartij die in april 1893 gevormd werd door Pieter Daens uit Aalst en de Roelanders uit Ninove. Aanvankelijk was het nog verre van duidelijk of de Kristelijke Volkspartij als drukkingsgroep zou optreden om plaatsen te verkrijgen op de katolieke lijst ofwel als een zelfstandige partij met een eigen lijst.
In het hoofdstuk De scheuring te Aalst (p. 140-173) schetst Lode Wils hoe het met het vooruitzicht van de verkiezingen van 1894 (de eerste volgens het algemeen meervoudig kiesstelsel) en rond het probleem van de evenredige verdeling, toch tot een scheuring kwam.
Er komt wel nog een hoofdstuk Uitzwerming en veroordeling (p. 174-199), waarin hij de suspensie van priester Daens behandelt en beknopt de opkomst en resultaten van Daensistische lijsten buiten het arrondissement Aalst. Maar feitelijk beëindigt Lode Wils zijn onderzoek bij de verkiezing van priester Daens tot volksvertegenwoordiger op 9 december 1894.
Voor zijn slothoofdstuk gebruikt de auteur de officiële benaming van de Daensistische partij, ‘Een Vlaamse Kristelijke Volkspartij’. Hij ziet in die benaming het wezen van het Daensisme het best weerspiegeld. Ik rezumeer zijn slotkonkluzies:
1. | Geen Daensisme: de naam Daensisme kan hoogstens gebruikt worden als daarbij gedacht wordt aan de gebroeders Daens. Ook dan nog schiet die benaming tekort: ‘De ontwikkeling van de beweging tot een zelfstandige partij en haar radikalizering nadien, lijken
|