La guerre des Belges.
Op de achterflap vernemen we dat Albert du Roy, geboren in 1938, in België gewoond heeft tot aan het einde van zijn humaniorastudies, als journalist verbonden is aan Europe 1 en tevens de funktie uitoefent van beheerder van de Ecole supérieure de Journalisme te Rijsel. Dat alles doet enige hoop rijzen op een objektieve behandeling van onze ‘kommunautaire problemen’. Er is immers ook sprake van ‘une ardente impartialité’. De wat erg overtillende titel van dit boek zullen we maar op rekening van de uitgever schuiven.
Uit de geschiedenis van de Vlaamse, zowel als van de Waalse Beweging, kan een hele reeks feiten en anekdoten verzameld worden die, uit hun verband gerukt, wel enige sensatie kunnen verwekken maar eigenlijk weinig reveleren over de grond van de problemen. Dat bv. op een Vlaamse of Waalse manifestatie een honderdtal manifestanten en kontramanifestanten even aan het vechten gaan, kan aanleiding geven tot een dankbare titel voor het verslag van een korrespondent van een buitenlandse krant. Maar daarmee verneemt de lezer nog niets over de achtergronden en de motieven van die manifestatie.
Albert du Roy heeft helaas vooral aan de hand van zulke feiten een kroniek van de geschiedenis van België gemaakt. Volgens hem wordt die geschiedenis vooral bepaald door het feit dat ‘la frontière entre le monde latin et le monde germanique passe... en plein coeur de la Belgique’. Dit is beslist een al te eenzijdige optiek. Het is dan ook niet verwonderlijk dat hij zijn overzicht van de Vlaamse Beweging geeft aan de hand van de Belgische taalwetgeving en nauwelijks oog heeft voor de socio-kulturele aspekten. In Konings- en Schoolkwestie ziet hij vooral Vlaams-Waalse tegenstellingen. Hij behandelt uitvoerig de Waalse Beweging vanaf de grote staking van 1960-61, maar legt te veel nadruk op anti-Vlaamse sentimenten. Kortom, Albert du Roy ziet de Belgische krisis nagenoeg uitsluitend als een konfliktsituatie tussen Vlaanderen en Wallonië, tussen een Germaanse en een Romaanse bevolking.
Ik twijfel er niet aan dat de schrijver oprecht gestreefd heeft naar onpartijdigheid, al heeft hij zijn boek kennelijk met grote haast geschreven (het geval Martens plaatst hij in 1932, de autoweg Brussel-Namen noemt hij de E 3, enz.). Hij heeft echter één kapitale handikap: geen Nederlands te kennen. Het doet in elk geval pijnlijk aan hem keer op keer de weinige Nederlandse woorden die hij citeert verkeerd te zien spellen. Ik kan me moeilijk van de indruk ontdoen dat hij de Vlaamse Beweging vooral heeft leren kennen via het proza van de krant die Marnix Gijsen in zijn ‘De parel van de diplomatie’ ‘le journal des constipés’ noemde. Men kan moeilijk een andere verklaring vinden voor het feit dat hij het Vlaamse standpunt inzake Leuven en Brussel weergeeft met de woorden ‘Walen buiten’, ‘droit du sol’ en ‘contrainte’.