Textus sub Tecto.
In juni 1967 werd aan de Utrechtse universiteit een stencil verspreid, waarin prof. dr. W.P. Gerritsen belangstellenden opriep voor wat hij voorlopig een werkgroep voor Middelnederlandse letterkunde noemde.
Het Instituut De Vooys te Utrecht was toen reeds geruime tijd doende een archief aan te leggen van fotokopieën. In die kollektie zouden de voornaamste bronnen voor de studie der Middelnederlandse teksten bijeen gebracht moeten worden. Het materiaal nam een zodanige omvang aan en was van die aard, dat men op het idee kwam er een serie tentoonstellingen mee in te richten, die het studenten en andere belangstellenden mogelijk zou maken met oude handschriften en oude drukken van belangrijke literaire dokumenten in aanraking te komen. Het was nu mogelijk om van het over honderden biblioteken verspreide zeldzame materiaal een kompleet overzicht te geven. In de loop van de tweede helft van 1967 kwam de werkgroep van studenten en stafleden inderdaad tot stand en zij tooide zich met de naam Textus sub tecto, die verwees naar het feit, dat de tentoonstellingen gehouden moesten worden op de zolder van het Instituut De Vooys.
In januari 1968 verscheen een nieuw stencil, waaruit bleek dat de werkgroep al heel wat aktiviteiten had ontplooid. De plannen hadden al een zeer konkrete vorm aangenomen en er waren eksposities in voorbereiding over Mariken van Nieumeghen, Brandaan, Karel ende Elegast en Der Naturen Bloeme. In totaal stonden tien tentoonstellingen op het programma, verdeeld over een tijdsbestek van twee of drie jaar. Zij zouden gehouden worden onder het motto ‘Naar de letter’. De eerste twee hebben nog in de loop van 1968 hun beslag gekregen.
De belangstelling bleek niet gering. De katalogus, die de eerste ekspositie over Mariken begeleidde, moest zelfs worden herdrukt. ‘Naar de letter’ ondervindt deze belangstelling, die bepaald niet beperkt blijft tot de kring van Utrechtse studenten en Neerlandici, allerminst ten onrechte. De katalogus, die uiteraard t.g.v. elke tentoonstelling wordt uitgegeven, behoudt ook na afloop van de ekspositie zijn waarde. Alle problemen, die met de tekst van het behandelde werk te maken hebben, worden weliswaar beknopt maar zeer overzichtelijk aan de orde gesteld. N.a.v. Mariken werd bijvoorbeeld aandacht besteed aan de techniek van de houtsnede, zoals de inleiding zegt ‘speciaal i.v.m. de gegevens over de datering die hieruit kunnen worden afgeleid.’ Daarnaast kregen natuurlijk ook de bronnen waarin de Mariken-stof is overgeleverd de nodige aandacht, evenals de belangstelling die daarvoor ook gedurende de 17e en 18e eeuw heeft bestaan, getuige 17e-eeuwse volksboeken en 18e-eeuwse drukken van een historielied over Mariken.
Naast de voor de hand liggende zaken als zo'n bronnenstudie komen dus ook problemen aan de orde, waaraan een student of een willekeurige belangstellende in veel gevallen niet zou toe komen, maar die wel degelijk van belang zijn voor een volledig begrip van het werk en zijn tijd van ontstaan.
Duurde de eerste tentoonstelling van mei tot en met juni 1968, de tweede was van 14