Meigroet voor Eugeen de Bock.
Eugeen de Bock (foto AMVC).
Eugeen de Bock, de uitgever, de literatuurhistorikus, de kultuurhistorikus tout court, de bezieler van vele dingen, de artistieke fijnproever, de evenwichtige zakenman en meteen durvende initiatiefnemer, de delver en zoeker, de getuigende flamingant, de man die zoveel goeds in zich bergt, stond nooit in artificieel licht om huldegroeten op te vangen, en toch, bij de inplanting van zijn achtste kruis legt De Sikkel - het huis dat De Bock gesticht heeft in tijden van vernieuwing, 1919 - een keurig album aan zijn voeten neer: 50 jaar illustratie, als een origineel, maar ook doeltreffend bewijs voor datgene wat een ‘stille’ vermocht te doen, die werkelijk met zijn volle energie en gaven ‘aan Vlaanderen wilde werken’, om het eens in René Verbeecks woorden uit te drukken
Zij die vóór vier decennia te Antwerpen mede aan tafel zaten aan de Belgiëlei-zonder-flatgebouwen om de eerste aren na te tellen, die afgemaaid waren, en door de barre levensomstandigheden heen mochten overblijven, zullen nu graag erkennen, toen reeds met voldoening te hebben kunnen konstateren hoe verscheiden het kultureel apport was dat een schrandere De Bock had ingebracht. Na vijftig jaar geurt een voldragen boeket iedereen tegen, een ander soort van ruiker, want deze is samengesteld uit eksemplaren van verschillende kunstrichtingen, van verschillend niveau. Hoed af voor wie zich op dergelijke wijze tot de gemeenschap weet te richten, voor wie zich zó vermag in te planten om uit te groeien, representatief, tot een niet te ontwrichten stuk van wat zal worden een fraai fragment van het ‘erfdeel’ van deze tijden voor de toekomst.
Ooit en ergens heb ik wel eens betoogd, dat al te weinig wordt beseft van welke primordiale betekenis voor een tijd, voor een volk het vernuft van de uitgever is in funktie van de ontwikkeling van de hele beschaving. Enkele eeuwen lang bleven wij van dergelijke weldoende inbreng gespeend, tot bij ons het wonder na wereldoorlog I toch geschiedde: een jonge, drieste generatie geteeld en gerijpt rond de eeuwwisseling in al betere omstandigheden dan haar voorgangsters, zeer bewust van haar vermogen, kritisch ingesteld en naar de hersenen duchtig geoutilleerd, nam in haar enkelingen de verantwoordelijkheden op, die haar werden toegeworpen, soms tegen heug en meug. Zij ging buiten de aangehouden kontestaties en de daden van levensbehoud om, tot praktische realisaties over, op verschillende fronten.
Wat nu onder deze tijdgenoten mooi en treffend is, precies bij Eugeen de Bock, is het feit dat hij, bouwend aan zijn uitgeversbedrijf, organiserend er in optredend, speurend naar werk, dat in groot getal onderscheiden disciplines basisteksten zou leveren, er de eigen scheppende kracht niet bij inschoot! Vanaf zijn jeugd naar de bronnen gedreven, zo treedt hij eerst nader tot Conscience en de romantiek om, over de valse en moordende slogans heen, het talent van de auteur in Europees verband als een positieve winst te beschouwen. Daarna, wel de armoe bevroedend van vorige eeuwen, zo graaft hij geduldig naar de teksten, zelfs van de geringste omvang, om zijn, zij het bij fragmenten te kunnen herwaarderen en als komponenten van het eigen vermogen terug op te halen en in ons patrimonium in te schakelen. Het ware te hopen dat alle magisters-der-wijsheid het geduld hadden opgebracht zoals De Bock om bepaalde werken uit de literaire geschiede-