Ons Erfdeel. Jaargang 12
(1968-1969)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 162]
| |
die kort voor de eerste wereldoorlog onder het impuls van Dr. Jef Goossenaerts ontstonden, als voortzetting van de afgeknapte reeks der Nederlandse Taal- en Letterkundige Kongressen, die sinds 1849 zoveel hadden gedaan om de banden met het Noorden langzaam maar zeker nauwer aan te halen. Het was de bedoeling van Goossenaerts en zijn medewerkers om de wetenschappelijke bedrijvigheid in Vlaanderen te stimuleren en de beoefening van de meest diverse wetenschappelijke disciplines in het Nederlands mogelijk te helpen maken. Dat zulks in een van laag tot hoog nog grotendeels Franstalig onderwijssysteem geen kleine onderneming was, en bovendien een kwestie van vitaal belang voor wat de sociologen nu de ‘zelfverwerkelijking’ van de Vlaamse gemeenschap zouden noemen, zal wel zonder meer duidelijk zijn.
De Vlaamse Filologenkongressen hebben intussen veel van hun strijdbaar karakter verloren, en dat is maar goed ook. De wetenschapsbeoefening in Vlaanderen verloopt nu in het Nederlands, en uitzonderingen op deze regel zijn ofwel kurieuze overblijfselen van een voorbije tijd, ofwel eerste voorboden van een voortschrijdende internationalisering; in dit laatste geval heeft het Frans evenwel de plaats moeten inruimen voor het Engels. Dat een Vlaams kernfysikus de resultaten van zijn onderzoekingen in het Engels publiceert, vormt echter voor de taal in Vlaanderen geen groter gevaar dan bijv. in Nederland, waar de tendens naar het gebruik van een wereldtaal zich even sterk laat gelden.
De humane wetenschappen bedienen zich vooralsnog evenwel grotendeels van de eigen taal, en dat geldt dan meer in het bijzonder voor die disciplines die traditioneel op de Filologenkongressen vertegenwoordigd zijn. Op het Brusselse kongres, het zevenentwintigste in de reeks, dat van 8 tot 10 april 1969 te Brussel werd gehouden, waren dat de wijsbegeerte, de Nederlandse taal- en letterkunde, de klassieke, Romaanse, Engelse en Duitse filologie, de oriëntalistiek en afrikanistiek, de geschiedenis, de opvoedkunde, de volkskunde, de kommunikatiewetenschappen en het boeken biblioteekwezen. Behalve deze ‘sekties’ waren er twee zgn. ‘afdelingen’ voorzien, die van de Algemene Taalwetenschap en die van de Algemene Literatuurwetenschap, waar gepoogd werd geïnteresseerden uit de diverse sekties onder één hoedje te vangen.
Het kan niet de bedoeling zijn hier op een of enkele van de meer dan zeventig lezingen van het kongres in te gaan, laat staan ze alle op te sommen. Het is alleen aardig even op te merken hoezeer het geliefkoosde vakgebied van de sektievoorzitter in de meeste gevallen de aard van de lezing bepaalt: de filosofen hielden zich onder leiding van professor Flam uitsluitend bezig met de achttiende eeuw, de linguistische neerlandici bespraken onder leiding van de Brusselse mediëvist A. de Loey bijna uitsluitend middeleeuwse problemen, hun literaire kollega's bekeken onder leiding van de Van Ostaijen-kenner Paul Hadermann de huidige stand van de literatuurstudie in de Nederlanden nagenoeg geheel aan de hand van voorbeelden uit de moderne poëzie, de klassici bestudeerden het humanisme onder de hoede van de Leuvense specialist J. IJsewijn; in de sektie Engelse filologie, geleid door de Brusselse hoogleraar J. Dierickx, werd uitsluitend aan taalkunde gedaan, in de sektie Kommunikatiewetenschappen, geleid door de Leuvense filmoloog J.M. Peeters, uitsluitend aan filmstudie, in de sektie Volkskunde, geleid door de Leuvense hoogleraar K.C. Peeters, uitsluitend aan sociologisch onderzoek. Alleen de romanisten (voorzitster Mevrouw Elsa Galle) en de germanisten (voorzitter professor J. Goossens) leken voor een gevarieerder programma te hebben gezorgd, terwijl de lezer van mij hopelijk niet zal verwachten dat ik een lijn zou proberen te trekken in de voordrachten uit de sektie Oosterse Filologie en Afrikanistiek en uit nog enkele esoterische disciplines waarvan ik helaas geen kaas heb gegeten. Dat de afdeling Algemene Taalwetenschap zich met het probleem van de betekenis in de transformationeel generatieve grammatika bezighield, kan ik hier alleen met de gepaste eerbied uit het kongresboekje overschrijven; de afdeling Algemene Literatuurwetenschap hoorde de Nederlander C. de Deugd over het literair esteticisme en de Luikse Vlaming W. Gobbers over het probleem van de literaire evaluatie.
Allervoortreffelijkst ten slotte waren de inen uitleidende lezingen op de pleno-vergaderingen, die respektievelijk door Minister Vermeylen en Gouverneur Cappuyns werden bijgewoond. Ter opening hield professor Aloïs Gerlo, voorzitter van het kongres en gastheer namens de Vrije Universiteit, een even grondige als sprankelende lezing over Erasmus als Nederlander, terwijl zijn kollega Jean Weisgerber het kongres besloot met een boeiend overzicht van de hedendaagse richtingen in de literatuurstudie.
Enkele honderden Vlaamse filologen, vele tientallen Nederlanders en een paar handvollen buitenlanders hebben elkaar te Brussel ontmoet onder een stralende zon, die ook aan de schitterende uitstap naar ‘Breugel- | |
[pagina 163]
| |
land’ en aan de ontvangst op het Brusselse stadhuis bijzonder veel kleur verleende. Volgend jaar is er het eenendertigste Nederlandse Filologenkongres in Groningen.
Ludo Simons |
|