nederlandse taal- en kultuurpolitiek
Nederlands kultureel centrum te Rijsel.
Precies twee jaar geleden stelde André Demedts in dit tijdschrift (Ons Erfdeel, 10e jrg., nr. 4, p. 73) de oprichting van een Nederlands kultureel centrum te Rijsel voor. Voor zover ik weet heeft van Belgische zijde alleen senator Wim Jorissen hierover een vraag gericht tot de toenmalige Minister van de Nederlandse kultuur, R.-A. Van Elslande. Nu heeft in Nederland het Tweede Kamerlid P. Jongeling van het G.P.V. het probleem bij de bevoegde Nederlandse overheid aan de orde gebracht. Parlementaire vragen zijn, in tegenstelling met wat wel eens gedacht wordt, helemaal niet nutteloos, ook al is het antwoord volkomen negatief. Allereerst brengt de vraag een probleem onder de aandacht van de minister. Heel vaak gaat aan het antwoord een grondig onderzoek vooraf. En tenslotte wil een negatief antwoord ook niet zeggen dat de houding van de minister en zijn departement nu definitief gefikseerd is.
Natuurlijk ware het aardig als ook de leden van grote parlementaire frakties als de eenmansfraktie van het Gereformeerd Politiek Verbond zich met de zaak inlieten. Maar het is bij de parlementaire gewoonten niet uitgesloten dat anderen (meestal enige tijd later) het probleem op hun beurt te berde brengen. Bovendien heeft kamerlid Jongeling het probleem grondig en degelijk aangepakt en het met alle beschikbare middelen onder de aandacht gebracht van een zo ruim mogelijk publiek.
Vraag van de heer Jongeling op 22 januari 1969 aan de Ministers van Buitenlandse Zaken, van Onderwijs en Wetenschappen en van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk:
1. | Zijn de Ministers bereid de mogelijkheid te onderzoeken om, al of niet in samenwerking met de Belgische regering in Rijsel (Frankrijk) een Nederlands kultureel centrum te stichten... |
2. | Zijn de Ministers bereid, indien de rezultaten van dit onderzoek pozitief zijn, de nodige middelen daarvoor op de begroting voor 1970 te plaatsen? |
Het antwoord van de heer Luns, Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens zijn kollega's aan wie de vraag gericht was:
1 en 2. De kulturele afdeling van Harer Majesteits Ambassade te Parijs vormt de aangewezen instantie om informatie en dokumentatie over Nederland en de Nederlandse kultuur in Frankrijk te verspreiden.
Het spreekt vanzelf dat deze taak zich ook uitstrekt tot de bewoners van Frans-Vlaanderen.
Gezien de hogere prioriteit, welke aan de vestiging van kulturele instituten in andere centra in het buitenland moet worden toegekend, alsmede de beperktheid der beschikbare middelen en gelet op het feit, dat in Parijs reeds een Nederlands instituut is gevestigd, bestaat er geen voldoende aanleiding de oprichting te Rijsel van een apart kultureel centrum in overweging te nemen.
Wel zal worden nagegaan of er aanleiding bestaat aan de inwoners van Frans-Vlaanderen via de thans bestaande instanties, meer dan tot nog toe het geval is geweest, informatie en dokumentatie over Nederland en zijn kultuur te verschaffen.
Kommentaar:
De Nederlandse Minister van Buitenlandse Zaken heeft het voorstel niet principieel afgewezen. Wel is uit zijn antwoord niet volkomen duidelijk of hij het voorstel opzij schuift om louter budgettaire redenen (prioriteit voor andere centra) dan wel omdat hij het belang van een centrum te Rijsel (bewust of onbewust) niet ziet.
De laatste alinea van het ministeriële antwoord lijkt een uitnodiging te zijn aan het adres van de heer Jongeling om nieuwe voorstellen te doen voorlopig nog in het kader van de mogelijkheden van het Nederlands Instituut te Parijs.
Er bestaat geen twijfel over dat de heer Jongeling dit ook zal doen. Op 24 februari 1969 heeft hij aan dit probleem een radiotoespraak gewijd binnen het kader van de zendtijd waarover politieke partijen beschikken.
Misschien is het mogelijk dat het Nederlands Instituut te Parijs de bestaande vrije kursussen Nederlands in Frans-Vlaanderen op een of andere manier steunt.
Erik Vandewalle