‘Het eerste dat de koncertzaal van tegenwoordig karakteriseert is het on-aktuele van haar programma's. Zij dient haast uitsluitend ter presentatie van het klassieke en romantische erfdeel. Het direkt betrokken zijn is volledig verloren gegaan en in plaats hiervan luistert men naar parade-uitvoeringen van een muziekmuseum.’ Het konkoers voor vertolkers van muziek van onze tijd dat Gaudeamus sinds 1963 organiseert in samenwerking met het Utrechtse Konservatorium, laat er geen twijfel aan bestaan dat het niet aan de musici ligt dat het muziekleven in dit opzicht zo moeizaam op gang komt. De oorzaken liggen veeleer in de onwil (voortspruitende uit de onkunde) van de meeste dirigenten. Maar ook de koncertinstellingen in hun totaliteit tonen doorgaans een sterke afkeer van eigentijdse muziek. Daar komt nog bij, al worden onze symfonie-orkesten gesubsidieerd, het aantal bezoekers speelt wel degelijk een rol. En natuurlijk lopen de moderne series minder goed, zeker wanneer men het gerichte, dat wil dus zeggen het nog ongevormde, jonge publiek niet weet te bereiken. Dat het publiek er is bewijst weer het Internationaal Concours te Utrecht. In '63 had het overigens een landelijk niveau, in '64 een Europees en in '65 werd dan besloten er een internationaal konkoers van te maken. De deelname staat open voor ieder instrumentalist, vokalist of ensemble tot een maksimum van negen personen. Als leeftijdsgrens wordt 35 aangehouden. Men is vrij in de samenstelling van het programma met dien verstande dat er ten minste zes werken op moeten voorkomen, die allen in deze eeuw moeten zijn ontstaan, terwijl er twee na 1950 moeten zijn geschreven. Hetgeen natuurlijk nog niets zegt over de aktualiteit. Trouwens die is ook nog sterk aan de keuze van het instrument gebonden. Enkele jaren geleden had bijvoorbeeld een trombonist hoogstens een vriendelijk impressionistisch koncertje van Henri Tomassi kunnen spelen, nu beschikt hij dank zij een inspirerend instrumentalist als
Vinko Globokar over een echt ‘repertoire’. Een attentie aan de Nederlandse kultuur is nog de eis, dat minstens twee werken van Nederlandse komponisten afkomstig moeten zijn. Terecht redeneert men: als een kunstenaar uit de Verenigde Staten, Polen of waar dan ook een Nederlands werk heeft ingestudeerd zal hij dit werk ook elders blijven uitdragen. Voor de verspreiding van de Nederlandse muziek is dit konkoers dan ook van onschatbare waarde. Uit het aldus samengestelde programma maakt ten slotte de jury (dit jaar samengesteld uit Johan van den Boogert, Serge Collot, Andrzej Dobrowolsky, Koen van Slogteren en Gianpiero Taverna) in de drie ronden van het konkoers steeds een keuze met een speelduur van circa 30 minuten. Vroeger liet men de kandidaat zelf dit programma samenstellen, maar het is te begrijpen dat men hier van af stapte, want het kwam niet zelden voor dat de eksekutant in het geheel geen affiniteit met de moderne muziek bezat, doch met het instuderen van twee of drie werken eens een kansje waagde. Het konkoers, dat mogelijk wordt gemaakt door subsidies van het Ministerie van Cultuur, de Provincie Utrecht, de Gemeente Utrecht, de Fondation Européenne de la culture en de Stichting Nederlandse Muziekbelangen, kent vijf prijzen toe in de orde van f 375 tot f 3000.
Wat mij elke keer weer het meeste frappeert op dit konkoers is de ongeremdheid van de deelnemers. De spontaniteit. Het ongedwongene. Er zijn geen maniertjes bij, elke gebruikelijke podium-aanstellerij (wat Mozart al zo irriteerde, het ‘Sabelmachen’) ontbreekt, de muziek leent er zich ook niet voor.
Denkt men aan konkoers, dan denkt men meestal ook aan het begrip plankenkoorts.
Plankenkoorts heeft een verlammende uitwerking. Hoe paradoksaal dit ook lijkt, de wil is hier niet alleen machteloos, hij aksentueert de verstarring en verergert de verwarring van de zanger: zijn ademhaling stokt, al zijn vermogens zijn teniet gedaan, zijn hart bonst, zijn benen trillen, zijn geheugen laat hem in de steek, - hij is ten einde raad.
Deze suggestieve beschrijving is van de hand van de grote zangpaedagoog Charles Panzéra, hij laat het hoofdstuk over het onderwerp discipline uit zijn L'Art de Chanter er mee beginnen. Overdreven bewoordingen zijn het niet: vooral de zanger is kwetsbaar, zijn instrument is hij immers zelf. Een pianist beschikt bijvoorbeeld over een instrument dat geen zenuwen kent, hoogstens door zenuwen indirekt beïnvloed kan worden. Op eksamens en konkoersen - wat is een konkoers in wezen anders dan een reeks eksamens? - worden de eksaminatoren doorlopend gekonfronteerd met twijfelachtige plankenkoortsgevallen. Een afdoend middel bestaat niet, al zijn genoeg puzzelaars van mening geweest een oplossing te hebben gevonden. Eén er van noemt Panzéra en deze is te mooi om U niet te onthouden: zij wordt de natuurmetode van scheepskapitein G. Hébert genoemd. Het is een metode die uit oefeningen bestaat, onderverdeeld in acht series, te weten: de gang, de draf, de sprong, het klimmen, het tillen, het werpen, de verdediging en het zwemmen. Al de bewegingen die in deze oefeningen worden vereist moet men kort voor het optreden