rioriteitsgevoel van het kunstwerk tegenover de veranderende werkelijkheid maar een streven om het in voortdurende relatie te stellen met de realiteit. Geen uitstallen van wat de Heren Schilders kreëerden, geen museumophanging meer, maar een spontaan uitwerken van de mogelijkheden die industrieruimten aan de schilderkunst bieden. Een manifestatie als Dulciakunst wenst de kunst terug aan het leven te geven. Schilderingen zijn hier niet langer meer uitsluitend produkten voor salon of museum maar drukken hun kameraadschap uit met de werkelijkheid van alledag’ (katalogus). Met welke ogen wij het eksperiment te Zottegem ook bekijken: vraagstellend-nieuwsgierig, belangstellend of argwanend-skeptisch, we menen dat het vooropgestelde doel ‘kunst tot een integrerend deel te brengen van het alledaagse leven en omgekeerd’ hier tot op zekere hoogte is verwezenlijkt - gezien altans vanuit het standpunt van de groep kunstenaars. Zij hebben eerlijk gepoogd de welomschreven ruimten van elke werkplaats, zij het bobijn-, brei-, snij- of konfektiezaal te doorbreken door het kunstwerk erin op te nemen, dit te laten dialogeren, akteren met de respektievelijke machines en hun manipulators. Of de beoogde uitwerking van het eksperiment voor de arbeider een werkelijkheid is geworden, blijft totnogtoe een open vraag. Het is een feit dat de scheidingslijn tussen kunstwerk en leef- en arbeidsmilieu hier minder scherp wordt aangevoeld en met de tijd helemaal dient te vervagen. Het kreatief-zijn, het tastbaar ingrijpen, het aktief
deelnemen aan dit ‘plastisch gebeuren’ zoals dit voor een bezoeker van de keldergangen te Beervelde inderdaad het geval was, ligt voor een arbeider in zijn werkplaats enigszins anders: allereerst omdat hij door zijn positie als arbeider zich van zijn dagelijkse taak niet los kan maken, zich niet in de gunstige gesteltenis kan voelen om zijn mogelijke kreatieve geest, zijn fantazie, zijn handel en wandel in dienst te stellen van de hem omringende schilderingen. Kreativiteit komt immers op de tweede plaats, inleving, geestelijke verbeelding gaan hieraan vooraf en dit proces veronderstelt bezinnnig en gemoedsatmosfeer. Daarbij komt dat de schilderijen in deze werkplaatsen slechts voor de duur van één weekend worden opgehangen en dan kan men zich de vraag stellen of de kunstenaars niet ergens hun opzet dwarsbomen en de gunstige evolutie ervan in de weg staan. Want, hoe kunnen we kunst tot een integrerend deel van het dagelijks milieu brengen als de kunstwerken na het verloop van de manifestatie naar de rechthebbende bezitter weer teruggaan?
Jo Gisekin