René Gysen (foto F. Tas).
of geruchtmakende dingen geschreven, die zijn naam bij een breder publiek bekend hadden kunnen maken. Ook in de redakties van
Gard Sivik en
Komma, en als literair kritikus bleef hij veeleer op de achtergrond. Hij was een bescheiden purist die aan zichzelf de hoogste eisen stelde en die niet met de meest koerante hapjes op zijn publiek afkwam.
Een ander kenmerk van zijn werk is zijn intellektualistische inslag. In Fernand Auwera's interview voor de bundel Schrijven of schieten? zegt Gysen dat hij al schrijvende heeft gepoogd met grote nuchterheid de objektieve werkelijkheid, tot in het banale en alledaagse, te kennen, te beleven en te doorgronden. ‘Te doorgronden’ is de belangrijkste komponente van deze doelstelling. Bij Gysen werd het schrijven een instrument van analyse en reflektie, en dit bleek bij hem een reflektie over de mechanismen van de geest te moeten worden. Vandaar de autokritische inslag en de bezinning over het schrijven zelf - een bekommernis die hij met andere Komma-redakteurs gemeen had. Het eigenaardige van Gysens schrijven bestond erin dat hij graag de meest banale of alledaagse realiteit tot uitgangspunt nam voor intellektualistische eksperimenten met het schrijven. Zijn Geloofsbrief en de passage in Grillige Kathleen waarin de wandeling van twee meisjes in het Antwerpse winkelcentrum beschreven wordt, zijn daarvan de meest opmerkelijke voorbeelden. Op zichzelf bezien blijft het vermelde fragment uit Grillige Kathleen een inderdaad nogal grillige en vreemde onderneming; in het geheel van Gysens visie en beleving van het schrijven geplaatst, is het a.h.w. een testcase van zijn metode die erin bestond, de vervreemdingseffekten uit te buiten die ontstaan uit de vermenging van banaliteit en intellektualisme.
Het intellektualistische schrijven leverde hem ook intense schoonheidservaringen op, die hem de kracht gaven de banaliteit al schrijvende te blijven bestrijden. Een schoonheidservaring betekende voor hem niet de beleving van iets dat aan de zelfheerlijke klassieke kanons gehoorzaamt, maar wel een moment van zeer intens beleven, waarin de realiteit door de dynamiek van de geest een dimensie méér krijgt. Ik meen dat dergelijke ervaringen ongeveer de enige toeverlaat waren voor iemand aan wie het enkel gegund was in de kunst leefbare realiteit te stichten. Het waren topmomenten in een bestaan dat overigens door het pijnlijke menselijke tekort getekend was. ‘Niets staat vast. Geloof maar aan iets’, zo luidt de titel van het eerste fragment van de Geloofsbrief. Zoek bij René Gysen dan ook geen overtuigingen, meningen of beweringen: wat hij kan bieden, zijn moeizaam gesprokkelde momenten van intense bewustwording, ‘indrukken van schoonheid’ die hij op zeldzame momenten al schrijvende kon laten stollen.
Ten slotte was er in al wat hij schreef, zoals hijzelf het ooit uitdrukte, geen enkel woord gratuit, maar was alles erin ‘geëngageerd’. Hij schreef niet over de aktualiteit met het oog op een onmiddellijk renderend resultaat, maar hij getuigde precies in zijn schrijverschap voor zijn ascetisch geloof in de kunst. Zijn engagement lag in het schrijven zelf en in zijn humane waarde als verlossing door de ordening van de chaos. Hij heeft zelf aangevoeld hoezeer deze pogingen om de chaos al schrijvende te ordenen, steeds met welslagen én met falen gepaard moeten gaan. Het is een smartelijk aspekt te meer van zijn schrijverschap, waarvan hij de ambivalentie als geen ander heeft belééfd.
Marcel Janssens