Het amateurtoneel bleef nochtans domineren. Ik konstateer dit enkel als een feit waaraan ik geen verdere beschouwingen wil vastknopen.
In Antwerpen worstelde ondertussen het Nederlands Kamertoneel, onder leiding van Cas Baas (Nederland) en Willy Van Heesvelde (België), voor zijn bestaan. Het was weliswaar uiterst aktief maar het ontbrak aan fondsen om een grootse teaterpolitiek te voeren. De overheid was niet bereid om naast de K.N.S. nog een tweede volwaardig beroepsgezelschap behoorlijk te subsidiëren. Ook dit feit stel ik zonder meer vast.
Het kontakt tussen het Nederlands Kamertoneel en Nederland was betrekkelijk levendig. Daarom was het allesbehalve verwonderlijk dat dit ensemble belast werd met een opdracht, toen zowel de Nederlandse als de Belgische overheid inzag, dat er in de Limburgse provincies een eigen groep met een specifieke opdracht diende te worden gevestigd.
Op 20-12-'65 werd de stichting van het Groot-Limburgs Toneel officieel geproklameerd: een stichting in feite. In het seizoen '66-'67 versmolten Speelgroep Limburg en het Nederlands Kamertoneel tot het G.L.T.-gezelschap. Algemeen direkteur werd Cas Baas en Willy Van Heesvelde werd aangesteld tot direkteur. Gabriël Beckers bleef geheel zelfstandig direkteur van de afdeling ‘solotoneel’.
Onder impuls van de heren Tans in Nederland en Knapen in België had op 18-5-'67 de eigenlijke stichting plaats... in rechte.
De opdracht luidde: kulturele samenwerking over de grenzen heen, integratie, streven naar een Zuidnederlandse stijl, vestigen van een ensemble dat naast de grote Nederlandse en Vlaamse groepen zijn bestaansrecht zou bewijzen.
De subsidiëring gebeurt op paritaire basis: 50% door Nederland (rijk, provincie en gemeenten), 50% door België (staat en provincie). De vestigingsplaats is Hasselt-Maastricht. Het G.L.T. is evenwel een Nederlandse stichting omdat die juridische vorm een gelijke vertegenwoordiging van Belgen en Nederlanders toelaat. Een Belgische formule om die rol te vervullen bestaat er niet.
Dat een dergelijke organizatievorm heel wat praktische bezwaren tot gevolg heeft, hoeft geen betoog: de verschillende speelseizoenen, verschillende toneelgewoontes, het maken van twee balansen per jaar, een boekhouding in guldens en een in franken, het verkrijgen van auteursrechten in twee landen, waar het auteursrecht verschillend is geregeld, kontrakten en sociale voorzieningen, het voortdurend passeren van de grens met dekorwagens en bijbehorende stapels formulieren.
De artistieke opdracht wordt door Guus Baas als volgt gekarakterizeerd: ‘Zoals gezegd, het artistieke gezicht van het G.L.T. wordt bepaald door het op elkaar inwerken van Vlaamse en Nederlandse componenten, een combinatie van de techniek van de Nederlandse acteur en de impulsiviteit van de Vlaamse acteur. Wat betreft Nederland is het G.L.T. ervan overtuigd dat deze warme speelstijl de Limburgers beter ligt, dat hij er zich meer bij thuis voelt. Deze eigen stijl blijkt het duidelijkst als we opvoeringen door het G.L.T. en door andere Nederlandse gezelschappen van hetzelfde stuk met elkaar vergelijken. Het waait door de takken van de Sassafras is een kolderachtig, satirisch toneelstuk. Het viel bij de Nederlandse Comedie als een baksteen. Onder de korte titel Sassafras werd het eerder gespeeld door het G.L.T. en met veel succes. Voor Luv van Murray Schisgal geldt ongeveer hetzelfde. Deze voorbeelden die met andere kunnen worden aangevuld doen vermoeden dat de stijl van het G.L.T. inderdaad “anders” is en dat die stijl aan bepaalde genres toneel meer recht doet dan de gemidelde Nederlandse speelstijl.’
Na allerlei gebruikelijke strubbelingen is het G.L.T. tans een feit geworden dat ook door het publiek en de pers erkend wordt. Ofschoon