Ons Erfdeel. Jaargang 12
(1968-1969)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 191]
| |
Onbekende Kathedralen in Frankrijk.Prof. Dr. Frits Gerben Louis van der Meer, schrijver van Onbekende kathedralen in Frankrijk, werd geboren te Bolsward op 16 november 1904. Hij studeerde aan het gymnasium te Sneek, het klein seminarie te Kuilenburg (Culemborg), het groot seminarie te Rijsenburg en promoveerde aan het Istituto di Archeologia Cristiana te Rome (1934). Na een viertal jaren aan de zielszorg besteed te hebben, werd hij eerst lektor, later hoogleraar in de oudkristelijke archeologie en de kunstgeschiedenis van de vroege middeleeuwen te Nijmegen.
Van zijn hand hebben we o.m. Augustinus, de zielszorger, een studie over de praktijk van een kerkvader; Catechismus, dat is onderrichting in het ware geloof; Uit het oude Europa; Rome, een keur uit haar kunstwerken (300 vóór Kristus - 1800); De religieuze kunst, een samenvatting van de 4 voornaamste werken van de Franse kunsthistorikus Emile Mâle; Atlas der Westerse beschaving; Oudkristelijke kunst; Atlas van de oudkristelijke wereld; Geschiedenis van een kathedraal... Hij werkte ook mee aan de Algemene Kunstgeschiedenis, verschenen onder leiding van Prof. Dr. F.W.S. Van Thienen.
In het Woord vooraf op Onbekende kathedralen in Frankrijk wijst de schrijver op de gelijk blijvende indeling in bisdommen in Frankrijk. ‘Tot aan 1789 kwam de kerkelijke kaart van het land volmaakt overeen met die van het oudchristelijke Gallië. Zeventien van de achttien kerkprovincies reproduceerden precies de laat-antieke provincies; de oude bisdommen hadden de grenzen bewaard van de 112 civitates van het jaar 400’.
De later opgerichte bisdommen betroffen kleine afsplitsingen en verplaatsingen. Rationalisten poogden de oude grenzen weg te vagen en slechts één bisdom per departement te behouden. In 1790 en 1801 verdwenen kleine bisdommen te zamen met feodale streeknamen en enkele gehate grote zetels b.v. Reims, zetel van de koningswijdingen, en Chartres, de beroemde bedevaartplaats. In 1823 herstelde men 28 oude zetels waaronder Chartres en Reims, maar de zetel van Narbonne werd verplaatst naar Carcasonne en die van Laon naar Soissons.
‘Ook in andere landen staan weergaloze en toch weinig bezochte kathedralen. Maar nergens staan er zovele en zo verscheidene als in Frankrijk, het meest verwoeste en desondanks, met Italië, nog altijd het aan grote bouwwerken rijkste land van de christenheid.’ Maar ‘de Italiaanse domkerken gelijken op volle schatkamers, en de meeste Franse kathedralen zijn zo goed als leeg’. Hier woedden het fanatisme en de vernielzucht van Hugenoten en Franse revolutionairen, de onwetendheid en de hebzucht onder Napoleon en de Restauratie. Katedralen en abdijen werden gesloopt of geplunderd en zo verdwenen in Noord-Frankrijk de kathedralen van Atrecht en Kamerijk, de abdijen van Sint-Bertinus en Klommeres (Clairmarais) om er maar enkele te noemen.
Op bladzijde 8 en 9 geeft de auteur een kaartje van de aartsbisdommen en bisdommen vóór 1789 met de streeknamen en de opgeheven bisdommen en abdijen. Sommige katedralen en abdijkerken zijn overbekend en worden druk bezocht, andere zijn half vergeten of stortten in. Prof. Dr. F. van der Meer en zijn fotograaf bezochten meer dan 100 katedralen maar kozen er niet meer dan 20 uit, wellicht ‘omdat deze als vanzelf in groepen bijeenvallen en aanleiding geven de kerkgeschiedenis van Frankrijk van begin tot eind op te roepen’. Dit boek biedt een schat aan wetenswaardigheden over kunstrijkdom en kerkgeschiedenis. Het is bestemd voor degenen die graag iets horen omtrent de aard en de geschiedenis van het monument en de stad die zij bezocht hebben of willen terugzien om ze beter te leren kennen en waarderen; dus voor degenen die ‘reizen om te leren’, en niet voor kilometervreters die inderhaast een monument of een museum binnenhollen en nadien beweren dat ze het ‘gezien’ hebben.
De auteur toont na dit Woord vooraf aan hoe dicht de grote katedralen in het noorden bijeenliggen en hoe schaars zij zijn in het zuiden. Daargelaten de katedraal van Bayonne, één ‘verdwaald etappemonument’, gelegen aan de pelgrimsweg naar Compostela (Spanje), zijn er 5 verrezen in de grote, oude, rijke bisdommen waar men de langue d'oc sprak en, altans in de 13e eeuw, alles wat uit het noorden kwam met wantrouwen bejegende. Rondom die 5 staan ontelbare, ijzersterke Romaanse kerken.
Die 5 ‘koningskatedralen’ werden na de pacifikatie van het oproerige Zuid-Frankrijk ontworpen door Joannes a Campis of Jean des Champs (deschamps). De bouwmeester bracht een hernieuwing en verfijning en deed grote vondsten; hij vond b.v. het S-vormig profiel uit voor de overgang van ‘kolonnettenbundel’ naar pijlerkern en werd de schepper | |
[pagina 192]
| |
van de bundelpijler; hij waagde het gewelfribben zonder kraagsteen uit het ‘pijlerlichaam’ te laten opschieten als takken uit een stam. De vlammende gotiek begon te bloeien.
De 5 ‘zusterkatedralen’ die J. Deschamps ontwierp, zijn:
1. Te Clermont-Ferrand, de geboortestad van Gregorius van Tours en van Blaise Pascal, de Onze-Lieve-Vrouwkatedraal uit donkergrijze lavasteen, waar in de krypte een wonderschone vierde-eeuwse sarkofaag van een ‘clarissima’ (doorluchtige) ligt. De historikus herinnert er ons aan dat in deze stad paus Urbanus II zijn oproep richtte voor de kruistochten en de menigte antwoordde met de geestdriftige kreet: Diex li volt. Zo zal in de volgende 19 hoofdstukken steeds kunstbeschouwing met geschiedschrijving vermengd worden. 2. Te Limoges, de stad waar men in het museum (het voormalig bisschoppelijk paleis) 300 Limosijnse émails bewaart, de Saint-Etienne, een katedraal, ‘middelgroot, maar volmaakt’, met het mausoleum van Jean de Langeac dat 14 reliefs heeft, gebeiteld naar de 14 Apokalypsis-houtsneden van Albrecht Dürer, en in een opschrift ons de les voorhoudt: ‘Marcessit in otio virtus’ (= In nietsdoen verwelkt alle deugd). In deze stad joeg Edward, prins van Wales, the Black Prince, in 1370 de hele bevolking over de kling. 3. Te Narbonne, de geboortestad van Sint-Sebastiaan, waar de haven dichtgeslibd is, de Sint-Justuskerk: ‘een koorark zonder schip’ door de schuld van de konsuls die meenden ‘dat het koor met zijn omgang en 13 kapellen groot genoeg was voor een toch al kerkenrijke stad’. Het is een katedraal die buiten en binnen bevreemding wekt, maar rijk is aan kunstschatten, en onder andere een overprachtig Brussels wandtapijt bezit: ‘De Drieeenheid en de schepping’, een kunstwerk omstreeks 1500 geweven en metend 7,85 bij 4,20 m. 4. Te Toulouse, de stad waar graaf Raymond VI, van wie men de ortodoksie, en vazallentrouw betwijfelde, zich dapper verdedigde tijdens de krijgstocht tegen de Albigenzen en tevens voortbouwde aan de ongelijke, onoverzichtelijke, maar wonderlijk-aangrijpende Saint-Etienne. 5. Te Rodez, de soberste van de ‘5 zusterkerken’, gewijd aan Onze-Lieve-Vrouw van wie het beeld op een toren als een donjon de stad beheerst: ‘Toren van David, Ark des Verbonds’ zegt de schrijver. Bij die 5 komt in het barre, weinig bevolkte Gévaudan, de streek der Camisards, te Mende de Sint-Pieterskatedraal, waarvan de Hugenoten schip en koor deden springen. Hier woonde 4 jaar de beroemde bisschop en liturgist Durandus, de schrijver van het hoogmiddeleeuwse standaardwerk over liturgische symboliek: Rationale divinorum officiorum. Hier ook zetelden een tijd predikanten die men noemde ‘pasteurs du désert’ (herders in de woestijn (van Gévaudan)). De auteur begeeft zich nu naar Gascogne, en beschrijft 3 katedralen die geen bisschopzetel meer zijn: 1. Saint-Lizier met zijn Romaanse kerk, achtkantig gekanteelde toren en een kruisgang, geeft hem de gelegenheid de Romaanse bouwkunst met de gotische te vergelijken: de Romaanse kerk rust, de gotische rijst. De schrijver wijst er tevens op hoe de Franse middeleeuwse bouwtrant met de antieke verbonden en er toch van gescheiden is. 2. Uit het kerkhof van Valcabrère beziet de kunstkenner Saint-Bertrand-de-Comminges, waar Herodes Antipas en zijn Herodias verbannen leefden, waar Clemens V bisschop was vóór hij als paus zijn zetel vestigde te Avignon, wat geen zegen was voor de kristenheid. De katedraal, op een voetheuvel van de Pyreneeën, is een schatkamer van hout, glas en marqueterie en heeft een merkwaardig Romaans portaal en een klein pand. 3. Bij Aire-sur-l'Adour (op een oude pelgrimsweg naar Compostela) ligt de voorstad Le Mas d'Aire met een abdijkerk als ‘bijkatedraal’ Sainte-Quitterie, waar in een krypte de prachtige sarkofaag van een meisje staat, een der oudste en zeker indrukwekkendste van Frankrijks oudkristelijke marmeren graven, die door de auteur met nauwkeurigheid beschreven wordt. De schrijver brengt ons nu naar ‘Het Westen’. Eerst komt Bordeaux aan de beurt, de geboortestad van de schrijvers Ausonius, Paulinus van Nola, Montesquieu en F. Mauriac, en de begraafplaats van Montaigne. De Franse revolutie maakte van de katedraal St.-André de meest mishandelde grote kerk van Frankrijk: ze werd een opslagplaats en de reusachtige klokketoren, Pey-Berland, werd te koop gesteld. Ten slotte bleef alleen het geraamte in stralende gotiek over. Het ‘Portail Royal’ is onvergelijkelijk en de verminkte katedraal is overrijk aan historische herinneringen: hier | |
[pagina 193]
| |
trad Louis VII in de echt met Aliénor van Aquitanië. Ontrouw geworden huwde deze laatste de Engelse Henry II Plantagenet en bracht aldus Guyenne, haar erfland, 3 eeuwen lang in Engels bezit (1154-1453). Hier plantte Dunois, de kapitein van Jeanne d'Arc de leliënstandaard. In deze kerk kwam Frans I, maar in 1536 hield zijn tegenstrever Karel V er een kapittel van het Gulden Vlies. De auteur brengt ons verder naar 1. Saintes, waar de Sint-Pieterskatedraal nog imponeert door haar kolossale toren, maar deerlijk door de Hugenoten verwoest en karig hersteid werd. De laatste bisschop van Saintes, Pierre de la Rochefoucauld, werd met zijn broeder te Parijs door de ‘Septembiseurs’ vermoord. 2. Luçon, waar de geduchte kardinaal de Richelieu eens bisschop was, en waar de hoge naald van de Onze-Lieve-Vrouwkatedraal de ‘zonnewijzer’ bleef van de koppige Vendée, de streek van de dappere ‘Chouans’ door Balzac beschreven. 3. Mallezais met de grootste puinen van de Sint-Pietersabdij, waar Rabelais een tijdje verbleef. ‘Alleen in een ruïne, waar geen gewelven het daglicht temperen, zie je de kwaliteit van het gotische handwerk’. 4. La Rochelle, eertijds een bolwerk van de Hervorming, waar de Saint-Louis kerk met een doodse gevel en twee stompe torens van buiten teleurstelt en van binnen gelijkt op de Parijse Saint-Sulpice. Maar in een zijkapel hangen ‘de houten scheepjes, ex-voto's van de Canadavaarders, die Montréal hebben gesticht’. Metz, Toul en Verdun zijn de drie oudste Franstalige bisschopssteden aan de noordoostelijke zelfkant van Frankrijk, die niet altijd van dit rijk een deel uitmaakten. Kerkelijk ressorteerden zij vroeger onder het keurvorstelijk Trier, dat tot het Duitse rijk behoorde. Eeuwenlang speelden ze een soms hachelijke rol in de tragedie van Frankrijks ‘natuurlijke grenzen’. De kerkelijke situatie stemde er niet overeen met de politieke noch met de taalkundige, en om dit te verklaren gaat de auteur terug tot aan de verovering door Julius Caesar en de Romeinse indeling van Gallië. 1. Metz is de sterfplaats van Lodewijk de Vrome en de geboortestad van Paul Verlaine. Haar katedraal ‘Saint-Etienne’ valt van buiten gezien nogal tegen. De schrale zijtoren, 88 meter hoog, schijnt ‘een ijle kraan naast de oceaanstomer van het schip’. Van binnen bekeken, bestaat het schip, het hoogste na Amiens, ‘uit louter scherpe lancetten, waartussen glas glinstert... Tweederde van zijn opstand is glas-in-tralies, één derde is pijleretage’. Sint-Stephanus, de schutspatroon, werd uit fanatische haat doodgestenigd; zijn Messijnse kerk is uit louter piëteit doodgemetseld en -gebeeldhouwd. Ze is een leeg, onttakeld, vereenzaamd, ietwat verbijsterend monument waarvan ‘al de schoonheid inwendig is’. 2. Toul is geen bisschopszetel meer. In de katedraal Saint-Etienne staat de bisschopsstoel nog, maar hij is leeg. Het koor, zonder omgang noch kapellenkrans, ziet eruit ‘als een kolossale Sainte-Chapelle. De kruisgang is een van de allergrootste van Frankrijk, doch kerk en pand zijn van de minst bezochte - dit volkomen ten onrechte’. 3. Verdun is de roemrijkste van de drie. Honderdduizend Fransen en Duitsers sneuvelden vóór deze stad, ‘symbool van de heldhaftige Franse weerstand maar nog meer van de volstrekte zinneloosheid van de loopgravenoorlog.’ Tot voor wereldoorlog I was de gotische katedraal volmaakt vergeten, maar tijdens het gruwelijk bombardement onthulde een granaat een Romaans portaal en na de oorlog werd de kerk zo goed mogelijk hersteld in haar vroegere Romaanse trant: Rijnlands van opzet en Bourgondisch in de onderdelen. Langres, een akropool, een massieve uitkijkpost, een eersterangs strategisch punt, ligt bijna 430 meter boven de zeespiegel, op een hoek van de bekende hoogvlakte, het ‘plateau de Langres’, waarop Seine, Marne, Aube en Maas ontspringen, en heeft een afzonderlijke plaats in het boek. Hier werd de ‘schrijfduivel’ Denis Diderot geboren, die van de auteur een geduchte afstraffing krijgt. Hier staat de meest vergeten katedraal, de Sint-Mammès, die niettegenstaande zijn klassieke gevel een meesterwerk is, nog niet gotisch, niet meer Romaans, een bouwwerk dat moet gesitueerd worden tussen Cluny en Sens en soms aan de Gallo-Romeinse oudheid herinnert en een prachtige doopkapel heeft in Renaissancestijl. Het oude bisdom boogt op schitterende annalen: Bernard van Clairvaux, de sire de Joinville, Bossuet werden binnen de diocesane grenzen geboren. De schutsheilige zelf, Sint-Mammès, een Kappadociër, werd door het ‘klassieke kerkvaderlijke vriendenpaar, Basilius de Grote en Gregorius van Nazianze met lofreden gevierd’. Uiteindelijk brengt ons Prof. van der Meer naar Vlaanderen en Artesië. Atrecht is de vaderstad van de trouvères Jean Bodel en Adam de la Halle, maar ook van | |
[pagina 194]
| |
de schurken Maximilien Robespierre en Joseph Lebon, die zoveel onschuldigen naar de guillotine zonden tot ze hetzelfde lot ondergingen. Atrecht bestond eertijds uit twee steden: ‘la Cité’ met de Onze-Lieve-Vrouwkatedraal, waar de bisschop heerste en de Franse koning soeverein was; en ‘la Ville’, ontstaan rond de abdij door Sint-Vaast omstreeks 560 gesticht en onderhorig aan de graaf van Vlaanderen. De stad is beroemd om haar wandtapijten die de Italianen ‘Arazzi noemden en om twee pleinen met arkadengalerijen en smalle trapgevels, die, evenals het belfort en het laatgotisch stadhuis zuiver Vlaams zijn’. De voormalige Sint-Vaast abdij is ‘een der schitterendste monastieke scheppingen van de 18e eeuw’ en de kerk ernaast is ontworpen door de architekt van de Madeleine te Parijs. Ze is een ‘kolossale gotische katedraal, vertaald in de klassieke benediktijnse kloosterstijl van de 18e eeuw’. In een vertrek van de abdij worden bewaard: een 5 meter brede makette van Atrecht vóór de Franse revolutie; een plattegrond en een nauwkeurige tekening van de katedraal door de Noordnederlander van der Meulen. Die vroeggotische katedraal was 125 meter lang en in het dwarspand 80 meter breed en werd gesloopt door de Franse revolutionairen. Met die van Sint-Bertinus, buiten Sint-Omaars, was de abdij Sint-Vaast de volkrijkste en best befaamde van het koninkrijk te midden van het algemeen verval...’ Sint-Omaars. Dichtbij lagen Sint-Bertinus en Klommeres (Clairmarais), ‘burchten van kloosterlijk leven, eruditie en godsvrucht’. De Franse revolutie vaagde het bisdom weg en brak beide abdijen af, maar de katedraal gewijd aan Onze-Lieve-Vrouw staat er nog en herinnert ‘zowel aan de beste tradities van de 13e eeuw in Pikardië als aan die van de vroege Scheldegotiek’; en ‘alles herinnert aan het feit dat de stad een Vlaams verleden heeft’. De kerk bezit het graf van Sint-Omaar, de twee schoonste gegraveerde grafstenen van Frankrijk, een reeks ‘muurepitafia’ en een rijk kerkmeubilair. Wat de auteur meest trof is de marmeren sarkofaag van de bisschop van Atrecht, Eustache de Croy, een beeldhouwwerk van de Zuidnederlander Jacques de Bróeucq; en nog meer de ‘Grote God van Terwaan’, gebeiteld in de 13e eeuw voor het boogveld van het groot portaal van de katedraal te Terwaan, de stad die onder Karel V te vuur en te zwaard verwoest en tot de laatste steen afgebroken werd in 1553 (DeLetl Morlnl). Op bevel van de keizer werd het kunststuk naar de katedraal te Sint-Omaars overgebracht en het staat nu in de dwarsbeuk. Het stelt Kristus voor gezeten als rechter tussen Maria en Sint-Jan de Doper. Vermeld wordt nog ‘de dubbelgetorende kapel van het Jezuïtenkollege’... maar die dient nu tot garage!’ Inhoud, taal en stijl, alles boeit in dit boek. Het heeft niets van een saaie opsomming, dank zij de hoge stilistische kwaliteiten en de brede historische achtergrond waartegen de schrijver de kunstwerken situeert. Dit boek aarzel ik niet een meesterwerk te noemen.
Rafaël Debevere F. van der Meer: Onbekende kathedralen in Frankrijk: 327 blz. - 134 foto's van Hans Sibbelel e.a. voorzien van aantekeningen bij de foto's en een register - Uitg. Elsevier - 375 BF. |
|