Ons Erfdeel. Jaargang 12
(1968-1969)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 190]
| |
(joernalist R. Bonnel, in het Frans) de naam van de auteur vermeld wordt en nergens bij de eigenlijke hoofdstukken, is mij niet duidelijk. In de Inleiding vernemen wij dat de samenstellers de bedoeling hadden ‘een zo ruim mogelijke informatie te verstrekken over... een uiterst prangend probleem... de ontwikkeling en schaalvergroting in de scheepvaart en de beperkte toegankelijkheid van de zeearm de Westerschelde’, alsook over hun oplossing van dit probleem. Er wordt ook duidelijk gezegd dat die informatie in de eerste plaats bestemd is voor de gewone, nietdeskundige lezer. Uitgangspunt vormt de reusachtige schaalvergroting van de tankschepen. Rond 1950 waren 20.000 ton-tankers nog klassiek. In augustus 1967 waren over de hele wereld al 23 schepen van 150.000 tot 200.000 ton, 103 van 200.000 tot 250.000 ton en 6 van rond de 300.000 ton in bestelling en in aanbouw. Ook graantransport- en zelfs containerschepen gaan dezelfde weg van schaalvergroting op. Alle vroegere en nieuwe normalisatieplannen voor de Schelde kunnen de Antwerpse haven nooit toegankelijk maken voor volgeladen schepen van 80.000 ton. Waarom niet? De Schelde is een tijrivier waarin verzanding en aanslibbing zeer belangrijk zijn. Er bestaat een voortdurende wisselwerking tussen de vorm van de rivierbedding en het getij. Indijkingen en baggerwerken brengen het evenwicht van een tijrivier in gevaar en moeten leiden tot verzanding. Als enigste oplossing blijft een diepzeehaven te Brugge. Antwerpen kan met Zeebrugge verbonden worden via een 82 kilometer lang ‘superkanaal van Vlaanderen’ voor zeeschepen tot 200.000 ton. Het toegankelijk maken van Zeebrugge voor schepen van 200.000 ton zou minder als 7 miljard BF kosten. Het superkanaal zou hoogstens 30 miljard BF kosten. Bovendien is er in zee, ter hoogte van Zeebrugge, een overslagoplossing mogelijk voor tankers van 500.000 ton door de bouw van een diepzeehaveneiland (plan Mortelmans) op 28 kilometer van Zeebrugge. Tot daar een beknopte weergave van het voornaamste uit de zienswijze en de voorgestelde oplossingen van de samenstellers. Natuurlijk is het voor mij, als volslagen leek ter zake, onmogelijk een gefundeerd oordeel uit te spreken over de waarde van dit betoog. Wel worden ook door tegenstanders van een oplossing te Zeebrugge de Antwerpse moeilijkheden toegegeven. Het is ook duidelijk dat de verantwoordelijken voor het Belgisch havenbeleid totnogtoe iedere oplossing te Zeebrugge zonder ernstig kommentaar of een geheel van argumenten van de hand hebben gewezen. In de beste gevallen was er sprake van dat de mogelijkheden van Zeebrugge onderzocht zouden worden. Wat me bij de bespreking van dit boek vooral interesseert is de vraag in welke mate de samenstellers erin geslaagd zijn over deze problematiek een voldoende helder betoog te schrijven voor een ruim lezerspubliek. En hier rijzen toch enkele ernstige bezwaren. Het boek is klaarblijkelijk te haastig samengesteld. Al te veel passages in de verschillende hoofdstukken overlappen elkaar. Een indeks met verklaring van de belangrijkste technische termen ontbreekt. In hoofdstukken van meer als 40 blz. is geen enkele onderverdeling aangebracht. Statistieken, officiële verklaringen en persuittreksels stormen als een wervelwind op de lezer aan en daartussen heeft de schrijver zijn vizie en zijn kommentaar geduwd. Het mag dan al waar zijn dat officiële instanties in hun antwoord op allerlei plannen voor Zeebrugge niet altijd blijk gaven van grote sereniteit, dat betekent nog niet dat de schrijvers van ‘Waar de Schelde bleef stille staan’ veel kunnen winnen bij een gelijkaardige stijl. Dat zet hun argumenten geen kracht bij, wel integendeel. En wat moeten we denken van een opgewonden en wat potsierlijk aandoende stijl in volgende passage, op blz. 241: ‘En indien het (bedoeld wordt: het Saaftingeplan) wordt aanvaard is het enkel om Zeebrugge-diepzeehaven te kelderen! Een typische hollandse zet op het waalse schaakbord van het vlaams onbewustzijn: een judaskus...’ Het citaat kan ook dienen ter illustratie voor het enigste bezwaar dat ik heb tegen de inhoud van dit boek. De schrijvers zien geen enkele mogelijkheid tot samenwerking met Nederland. Blijkbaar wijzen ze elk overleg in Beneluxverband bij voorbaat al af. Hun argumentatie reikt niet verder als het vermelden van het feit dat Nederland een nationaal havenbeleid heeft en België helemaal geen havenbeleid heeft. De schrijvers hebben illuzies gekoesterd over het uithoudingsvermogen van de lezer. Wie zich echter de inspanning getroost om de lektuur tot het einde vol te houden, moet bewondering opbrengen voor het (weliswaar weinig geordend) bijeengebrachte materiaal en voor de gedurfde oplossing van de samenstellers. Erik Vandewalle RA-Groep (Ludo Dircks, Hugo Janssens, Jos Lantsoght, André Mertens, Nico Mertens), Waar de Schelde bleef stille staan, DGB 1, uitgeverij Johan Sonneville, Brugge, 1968, 316 blz. 90 BF. |
|