Guide religieux de la France.
De Guides bleus zijn algemeen bekend om hun uitstekende informatie: een nauwkeurige opsomming van gegevens, geplaatst in een zinvol kader, en zonder, uiteraard subjektieve, kommentaar. In deze guide religieux wordt gepoogd om, al wat met de vier in Frankrijk verspreide godsdiensten (Rooms-katolicisme, Ortodoksie, Jodendom en Islam), te maken heeft, samen te bundelen: itineraria (volgens het gewone procédé), met opsomming in de verschillende lokaliteiten van de kerken en religieuze gemeenschappen (bestaande of verdwenen), met speciale nadruk op individuën, die op religieus gebied enige rol speelden (heiligen, stichters van kongregaties, enz.). De gids die een degelijke indruk maakt, blijkt bij nader toekijken toch wel menige steek te hebben laten vallen. Speciaal hebben we dit nagekeken, voor het Noorden: Vlaanderen, Artesië en Henegouwen.
Op het initerarium Parijs - Amiens - Duinkerke, ontmoeten we Doullens, met de Sint-Pieterskerk (XIIe-XIIIe eeuw), ‘apparenté aux églises de type belge’ (p. 372). Dit begrip ‘belge’ is in de kunstgeschiedenis van de romaanse en vroeggotische periode helemaal onbekend; de kerk heeft wel Vlaamse trekken. Wat meer dan honderd kilometer verder bereikt men Duinkerke, dat, ten behoeve van de toerist, die zelf de etymologie niet kan achterhalen, prompt in het Frans wordt vertaald als ‘ville des Dunes’, i.p.v. ‘Eglise des Dunes’ zoals trouwens andere Guides bleus doen (p. 373).
Op het trajekt Parijs - Rijsel, kruist de lezer Atrecht, waarvan het bisdom ‘ne put échapper à la domination bourguignonne et espagnole’. De opstand van 1578 was niet zozeer door religieuze motieven ingegeven, dan wel door politieke, ‘en réaction contre l'Espagne dominatrice’ (p. 378). De lezer heeft in deze passage de indruk dat Atrecht smachtte naar het Franse koninkrijk, terwijl in realiteit een Nederlands gevoelen speelde, wars van Spaanse, maar ook van Franse overheersing. Zelfs de auteur van de meest recente Histoire d'Arras (1967), H. Gruy, die ook permanent allerlei Frans-nationale karpersprongen maakt bij de interpretatie, is zelfs in zijn beweringen zover niet durven gaan (pp. 117-8). De abdij Saint-Amand-les-Eaux komt elders ter sprake, waar - zo vertelt ook de gids - het eerste Franse gedicht, Cantilène de Sainte Eulalie, bewaard en wellicht ook geschreven is (p. 384). Dat echter in hetzelfde handschrift, het een na het ander, ook het Ludwigslied voorkomt, het eerste gedicht in het Nederduits, scheen niet de moeite om verteld te worden, al zijn het toch wel niet enkel Fransen die de gids gebruiken. Merken we - als kritiek - tenslotte aan dat over Terwaan weinig zinvolle zaken worden verteld in de zeven regeltjes die aan de oude bisschopsstad zijn gewijd (p. 368).
Zijn er dan geen positieve kanten aan het werk? Ongetwijfeld, zelfs voor het deel over