tijdschriften en boeken
Dagboek van een zwarte tijd (repressiejaren 1944-1950).
De socialistische voorman Emile Vandervelde heeft de periode kort na de Eerste Wereldoorlog geheel terecht ‘une période de bestialité’ genoemd omwille van de aktivistenjacht in Vlaanderen. Deze uitspraak van een patriottisch zo onverdachte figuur als Vandervelde geldt wellicht nog meer voor de repressiejaren die op de Tweede Wereldoorlog zijn gevolgd.
Waar Nederland over een centrale instelling als het Rijksinstituut voor Oorlogsdokumentatie beschikt, waar het materiaal met betrekking tot de geschiedenis en de voorgeschiedenis van de laatste wereldoorlog bijeengebracht en geordend wordt, beschikt men in België niet over een gelijkaardig instituut. Het Archief en het Museum voor het Vlaamse Cultuurleven voorziet tendele in deze lacune, hoewel dit niet in eerste instantie als zijn primaire opdracht kan worden beschouwd. Dit verklaart tendele het groot gebrek aan een betrouwbaar historisch werk over de oorlogsjaren en de repressie in ons land. Dit verklaart ook waarom Dr. M. van Haegendoren wijselijk zwijgt over deze periode in zijn overigens zeer waardevolle pockets over de Vlaamse Beweging.
Veel dokumenten werden blijkbaar (voorzichtigheidshalve?) vernietigd of in veiliger oorden opgeborgen en wat ons tans ter beschikking staat over de oorlogsjaren en de repressie in ons land is meestal zo fragmentair of zo geëngageerd pro of kontra, dat het werkelijk moeilijk is als jongere zich een duidelijk beeld te vormen van de enorme verwarring die deze periode - en dat weten we nu toch al met zekerheid - kenmerkt.
In dit licht gezien is de publikatie van een autentiek verslag als Dagboek van een zwarte tijd van Lambert Swerts zeker een verheugend verschijnsel. Al vrees ik dat niet iedereen er even gelukkig mee zal zijn. Precies omdat het zo onthullend en in-triest is. Al schrijft de redaktie van de dokumentenreeks Mens en Tijd, onder leiding van Prof. Dr. K. Van Isacker, in de toelichting die het boek vooraf gaat dat de auteur ‘niet het inzicht heeft als aanklager op te treden’, toch is dit dagboek een zware aanklacht geworden tegen de onmenselijkheid, de kwade trouw en de haat die de repressiejaren bij ons hebben gekenmerkt.
Lambert Swerts, geboren te Hasselt in 1907, maakte naam met zijn romans over de Limburgse zware industrie. Hij schreef ook enkele studies over Limburgse schrijvers en was verder zeer bedrijvig als promotor van het kultureel leven in zijn provincie. Als overtuigd flamingant was hij echter niet betrokken bij de politiek voor de Tweede Wereldoorlog. Na mei 1940 werd hij op gewone wijze door de Belgische instanties benoemd als vertaler aan het Provinciaal Bestuur van Limburg. Pas toen werd hij lid van het V.N.V. (Vlaams Nationaal Verbond). Tijdens de oorlog publiceerde hij verhalen en novellen en hij werkte nauw samen met Mr. Theo Brouns, kabinetschef. Als dusdanig heeft hij zich na de oorlog voor de repressie-rechtbanken moeten verantwoorden. Tot zover de door de uitgever verstrekte inlichtingen over de auteur van dit dagboek.
Het boek opent na een toelichting met enkele dokumenten: een strooibrief van de ‘Kommunistische Partij’ verspreid in 1945, waarin de veroordeling van Lambert Swerts wordt geëist; een uittreksel uit het Belang van Limburg (katolieke krant); een brief van de bisschop van Luik aan aalmoezenier A. De Meyer; een brief van de nuntius bisschop Cento te Brussel aan aalmoezenter E. Bleuckx; een schriftelijke verklaring van Pater J. Van Elsacker en tenslotte een brief van Pater W. van Straaten aan L. Swerts. In een Odyssee van steller worden kronologisch de belangrijkste gebeurtenissen vanaf 3 september 1944 tot 29 november 1966 vermeld. Het eigenlijke dagboek vangt aan op 3 mei 1944 en wordt afgesloten op 18 maart 1950.
Sommige aantekeningen zijn niet langer dan een paar regels, andere beslaan soms een paar bladzijden. Stuk voor stuk kunnen we de lange lijdensweg volgen van een man die beslist niet als een politiek deskundige wil worden beschouwd. Afgezien van de vraag of in het geval Swerts werkelijk van kollaboratie met de vijand kan worden gesproken, wordt men in dit dagboek gekonfronteerd met het onbegrip van aalmoezeniers en geestelijken, met de dubbelzinnigheid van de kampleiders en de eenzaamheid en de wanhoop van veel eenvoudige geinterneerden die zich bedrogen gevoelen of door hun voormannen in de steek gelaten.