M. Nijhoff-Vertaalprijzen 1969.
De Martinus Nijhoffprijzen 1969, voor literaire vertalingen uit en in het Nederlands, werden op woensdag 29 januari j.l. in Den Haag uitgereikt aan de Tsjechische Dr. Olga Krijtová-Fuchsová uit Praag en de Nederlander Marko Fondse.
Prof. Mr. W.F. de Gaay Fortman, voorzitter van het Prins Bernhard Fonds, de organisatie die deze prijzen vanaf 1956 jaarlijks ter beschikking stelt, herdacht in zijn inleiding de vorig jaar overleden Prof. Dr. P. Minderaa, lange tijd jurylid voor de Nijhoffprijs. Hetzelfde gebeurde in het juryrapport, voorgelezen door Prof. Dr. S. Dresden (voorzitter), die tevens mededeelde dat de klassikus Prof. Dr. J.C. Kamerbeek de opengevallen plaats zal innemen.
Dr. O. Krijtová-Fuchsová (al enkele jaren een trouw en zeer gewaardeerd medewerkster aan Ons Erfdeel) werd in Hradec Králové (Bohemen) geboren, bezocht in Nymburk het gymnasium en studeerde van 1950-1955 Engelse en Nederlandse filologie aan de Karels Universiteit in Praag, waar zij promoveerde op grond van een proefschrift over de moderne Nederlandse letteren. Aan dezelfde universiteit werkt zij vanaf 1955 als lektrice in de neerlandistiek.
Het juryrapport wijst erop, dat Mevr. Krijtová met de vertaling van Nederlands letterkundig werk in het Tsjechisch een oude traditie voortzet, die al begint in de zestiende eeuw. Vóór 1949 verscheen in Tsjechoslowakije al werk van Hildebrand, Multatuli, Conscience (tussen 1884 en 1904: zestien romans en novellen), Streuvels, Gezelle, Timmermans, Couperus, Van Eeden, Coolen, Walschap en Vestdijk. De grote verdienste van Dr. Krijtová is het, dat zij aan deze bonte reeks een aantal vertalingen van moderne Nederlandstalige werken heeft toegevoegd. Zij ‘debuteerde’ in 1958 met De onrustzaaier van Willem G. van Maanen, waarna vertalingen volgden van Het fregatschip Johanna Maria van Arthur van Schendel, zes romans van Theun de Vries en De nacht der girondijnen van Jacob Presser. Typisch is dat Mevr. Krijtová haar vertaalaktiviteit niet tot het strikt literaire beperkt: naast novellen van Jan Wolkers en Jos Vandeloo bracht ze immers - zoals ze zelf in Ons Erfdeel XII-2, 184 e.v., beschreef - vier detektiveromans van F.R. Eckmar in het Tsjechisch over, evenals kinderboeken van An Rutgers van der Loeff en Miep Diekmann. Twee bekende werken liggen voor publikatie gereed: Herman Teirlincks Zelfportret of het galgemaal en Hugo Claus' De metsiers.
Met haar vertaal- en onderwijsaktiviteiten zijn lang nog niet alle bemoeiingen van Dr. Krijtová met de Nederlandse literatuur genoemd. Ze schreef namelijk ook uitvoerige inleidingen bij al haar eigen vertalingen en tevens bij die van anderen. In Tsjechische tijdschriften publiceerde zij studies over Nederlandse literaire almanakken, de Sexy sixties in onze literatuur, het moderne Nederlandse kinderboek en Nederlandse boeken over de Tweede Wereldoorlog. Veel blijft hier dan nog ongenoemd. Ik wijs tenslotte nog op het feit dat zij als lektrice voor onze taal aan alle grote Tsjechische uitgeverijen verbonden is.
Behalve over de kwantiteit van haar vertaalwerk wordt in het juryrapport ook over de kwaliteit ervan zeer gunstig geoordeeld. De slavist Prof. Dr. T. Eekman, door de jury als deskundige geraadpleegd, kwam na een onderzoek van een aantal der genoemde vertalingen tot een ‘onvoorwaardelijk gunstig oordeel’. Mevr. Krijtová blijkt zeer vertrouwd te zijn met het Nederlands, ook ‘waar de teksten verouderde of gestileerde taal of jargon bevatten. Haar Tsjechisch is geheel adekwaat aan de originelen. Over het algemeen volgt de vertaalster deze zeer getrouw, haar tekst is nergens vaag of onduidelijk: zij hanteert de Tsjechische taal, die bij uitstek scherp-eksakt is, met gemak en op natuurlijke wijze.’ Tenslotte wordt Dr. Krijtová door Prof. Eekman aangeduid als ‘vrijwel de enige mij bekende persoon in Tsjechoslowakije, en in heel Slavisch midden-Europa (...), die zó daadwerkelijk de Nederlandse literatuur bevorderd en bekendheid gegeven heeft en dat nog steeds doet.’ In een dankwoord, dat van grote bescheidenheid getuigde, uitte Mevr. Krijtová haar verwondering over het feit dat de prijs haar ten deel viel. Wijzend op de traditie der vertalingen van Nederlandse literatuur in het Tsjechisch, weigerde ze zichzelf een ‘baanbreker’ te noemen, terwijl ze evenmin het gevoel had de Nederlandse letterkunde in haar land te hebben willen bevorderen: ‘Dat doel heb ik primair nooit voor ogen gehad. Ik heb altijd eerder aan de lezers in mijn eigen land gedacht: ik wilde ze gewoon blij maken met boeken die ik te mooi vond om onvertaald te laten. Ja, ik vraag mezelf wel