dialekt een nieuwe nationale taal te scheppen, die naast het Engels kan staan.
Verder wijst Wilhelm Seedorf nog op de mogelijkheden die bestaan in school- en kerkverband en komt tenslotte tot een standpunt dat voor ons bijzonder interessant is: ‘Onze vereniging zou dienen over te gaan tot de oprichting van een bestendige werkkommissie “Nederduits - Nederlands - Vlaams”. Een dergelijke kommissie zou het moderne, gesproken Platduits zeker kunnen verrijken door steeds naar de ontwikkeling van het Nederlands te kijken. De reeds bestaande samenwerking lijkt mij onvoldoende. Een dergelijke opgave krijgt nog een bijzondere dimensie wanneer men denkt aan de Europese gemeenschappen, waar Nederduitsers, Nederlanders en Vlamingen elkaar door hun verwante talen veel beter zouden begrijpen. Aan de Nederlandse grens moeten wij op grote schaal Nederlands in het leerplan van onze scholen opnemen.’ Seedorf besluit zijn kongresrede met enkele opmerkingen over de rol van de volkskunde en over enige ‘talentellingen’ die het aantal ‘plattdeutsch’-sprekenden dienden vast te stellen.
Maar laten wij even op het zojuist aangehaalde argument ingaan. Een intensievere studie van het Nederlands moeten wij natuurlijk onvoorwaardelijk toejuichen en ook de werkkommissie zoals hij die voorstelt zou zeker geen slechte zaak zijn en o.i. zowel het Nederlands als het Nederduits ten goede komen, altans de bestudering van beide talen want het komt ons nogal onwaarschijnlijk voor dat zoiets, voor de praktijk van het dagelijkse Nederduits veel zoden aan de dijk zou zetten. Idem voor een akademie: de vergelijking met het Afrikaans gaat niet helemaal op, omdat het ons nogal hersenschimmig voorkomt het Nederduits op gelijke hoogte te willen hijsen als het Hoogduits en tot nationale taal te promoveren. Men begrijpe ons goed, wij willen helemaal niet beweren dat de ene taal meer ‘waard’ zou zijn dan de andere: alleen is zoiets in de moderne omstandigheden, in het kader van een hedendaags centraliserend staatsbestel niet meer mogelijk. Meteen valt ook het EEG-argument weg.
De rede van de 86-jarige Wilhelm Seedorf was ons bijzonder simpatiek, evenals zijn verering voor zijn ‘Moderspraak’, waarvan Klaus Groth reeds schreef:
‘So herrli klingt mi keen Musik
mi loopt je gliek in 'n Ogenblick
Toch moeten wij de kansen van het Nederduits niet met het hart maar met de rede bekijken, en dat komt niet alleen voor de Nederduitsers, maar ook voor ons, Nederlanders, hard aan. Immers, de Duitse staat noch de Hoogduitse algemene omgangstaal zijn erg oud. In het Nederduitse taalgebied zijn voor het Nederlands grote kansen verloren gegaan, omdat de Nederduitsers net zo goed het Nederlands als het Hoogduits als kultuurtaal hadden kunnen hebben: de kerktaal is er trouwens nog lang Nederlands gebleven (in een bepaald deel altans).
Maar goed, jammeren baat hier niet en ik vrees trouwens dat de heer Seedorf met onze beschouwingen evenmin tevreden zou zijn: hij wenst immers het Hoogduits noch het Nederlands maar zijn Nederduits als nationale taal, iets wat wij hem heus wel gunnen maar toch niet zien gebeuren.
Dr. Roland Willemyns, aspirant N.F.W.O., St.-Michiels-Brugge