Staten-Generaal van de Vlaamse Verenigingen.
Toevallig of niet, de Staten-Generaal van de Vlaamse Verenigingen op 9 november 1968 in de K.V.S. te Brussel, had plaats net enkele dagen na een bijeenkomst, ook te Brussel, van de Waalse parlementsleden. Minder toevallig was dat de Waalse bijeenkomst mandatarissen uit alle partijen in Wallonië verenigde, terwijl de Vlaamse Staten-Generaal beperkt bleef tot de kulturele verenigingen. De inrichters hadden aanvankelijk wel de bedoeling vertegenwoordigers van alle partijen te betrekken bij hun stellingname of minstens aan het woord te laten in een forumgesprek. De aanwezigheid van talrijke mandatarissen uit de VU en enkele uit de CVP heeft niets veranderd aan de mislukking van deze opzet. Er bestaat nu eenmaal een zeker wantrouwen bij de politieke partijen t.o.v. de kulturele verenigingen, die zich als drukkingsgroepen inzake de ‘kommunautaire problemen’ al flink deden gelden.
Clem de Ridder, sekretaris-generaal van het Davidsfonds, heeft in zijn inleiding niettemin een oprecht pleidooi gehouden voor een samenspel van wat hij noemde ‘moraal van de overtuiging’ en ‘moraal van de verantwoordelijkheid’.
Een belangrijk pluspunt is alleen al het feit dat het 5 november-komitee-Overlegcentrum van Vlaamse verenigingen blijft doorwerken en dat in tegenstelling met het vroegere Aktiekomitee. Dat het katolieke Davidsfonds, het liberale Willemsfonds en het socialistische Vermeylenfonds gemeenschappelijke standpunten inzake de problemen Leuven en Brussel blijven innemen, is biezonder verheugend.
De Proklamatie.
Het 5 november-komitee, zijn urgentieprogramma toetsend aan het programma van de nieuwe regering, komt tot volgende konkluzies:
1. | op universitair gebied:
a) | dat in feite besloten werd tot de overheveling van Leuven-Frans; |
b) | dat de V.U.B. een tweeledige struktuur zal krijgen; |
|
| |
2. | betreffende het probleem Brussel:
a) | dat het tweetalig gebied Brussel zal beperkt blijven tot de huidige 19 gemeenten; |
b) | dat het voorgenomen statuut voor Brussel ons slechts matig bekoren kan; |
c) | dat de zogenaamde ‘vrijheid van het gezinshoofd’ er niet komt; |
|
| |
3. | dat eindelijk de twee grote taalgemeenschappen van dit land publiekrechtelijk zullen erkend worden, door de invoering van de kulturele autonomie of - zoals sommigen het noemen - het kultureel federalisme. |
Daar een en ander in het regeringsprogramma onvoldoende waarborgen biedt of met afzwakking bedreigd wordt, werden de volgende standpunten nog eens duidelijk geformuleerd: