Stichting Instituut voor Nederlandse Lexicologie.
Op 15 januari 1969 heeft de minister van Onderwijs en Wetenschappen ad interim, mej. dr. Klompé, het bestuur geïnstalleerd van de Stichting Instituut voor Nederlandse Lexicologie. Het doel van deze stichting is om de studie van de Nederlandse woordenschat te bevorderen. Onder meer zal zij de werkzaamheden voortzetten, die verbonden zijn aan de samenstelling van het W.N.T., het Woordenboek der Nederlandse Taal.
In haar installatierede memoreerde de minister in het kort de geschiedenis van het W.N.T. Op het eerste Taal- en Letterkundig Congres, dat in 1849 in Gent werd gehouden, kwam de wens naar voren om in navolging van Frankrijk en Duitsland een uitgebreid woordenboek van de Nederlandse kultuurtaal samen te stellen. Aan dat kongres namen zowel Zuid- als Noordnederlanders deel. Het plan voor deze ‘groot-Nederlandse’ zaak bij uitstek vond onmiddellijk weerklank. Een jaar later, op het in 1850 in Amsterdam georganiseerde tweede kongres werd de Leidse hoogleraar prof. dr. Matthijs de Vries bereid gevonden om een plan uit te werken. Op het in 1851 in Brussel gehouden derde Taal- en Letterkundig Congres heeft hij zijn ontwerp voorgelegd. Samen met L.A. te Winkel werd hij de eerste redakteur van het Woordenboek der Nederlandse Taal, waarvoor zij in 1863 eerst de spelling ontwierpen. Als grondlegger van het W.N.T. had De Vries ook leiding willen geven aan de eigentijdse taalkultuur. Maar deze funktie heeft het woordenboek niet kunnen vervullen: al is het voor de Nederlandse kultuur in de breedste zin van het allergrootste belang, toch is het W.N.T. een min of meer ‘gewoon’ wetenschappelijk werk geworden. Het is geen boek voor een breed publiek; het is daarentegen wel een onmisbaar instrument voor al wie zich bezighoudt met de studie van Nederlandse teksten na 1600 en met taalkundig en historisch onderzoek. Tot slot stelde minister Klompé, dat het W.N.T. met de installatie van het bestuur een nieuwe fase ingaat: naast een spoedige voltooiing van het leksikon komt nu als nieuwe taak het tot stand brengen met behulp van machines van een zo kompleet mogelijke woordkartoteek van de Nederlandse taal.
De minister van Nederlandse kultuur in België, prof. dr. F. van Mechelen, sprak de wens uit, dat beide landen voortaan ook andere initiatieven samen zullen nemen. De zorg voor de gemeenschappelijke taal impliceert immers meer dan alleen het opstellen van een woordenboek. Hij dacht onder meer aan gekoördineerde initiatieven op het gebied van de spelling, de uitspraak, de terminologie en het onderwijs van het Nederlands in het buitenland. Volgens de minister moet men in de toekomst ook ruimte zoeken voor een meer planmatig aktieplan, dat gedragen en uitgevoerd wordt door een wetenschappelijk taalinstituut. Een dergelijke instelling zou met meer overleg en discipline dan nu het geval is de hoeder moeten zijn van de Nederlandse taal, het intellektuele kommunikatiemiddel voor meer dan zeventienmiljoen mensen.
De Stichting Instituut voor Nederlandse Lexicologie is een stichting naar Nederlands recht, die mede door de Belgische regering gesubsidieerd zal worden. Tegenover deze financiële steun krijgt de Belgische regering overeenkomstige inspraak: de Nederlandse minister van O. en W. zal bepaalde bevoegdheden eerst dan uitoefenen, na terzake overeenstemming te hebben bereikt of overleg te hebben gepleegd met zijn Belgische kollega.
Het instituut zal uit twee afdelingen bestaan: een leksikografische, die tot taak heeft om het W.N.T. samen te stellen, en een afdeling Thesaurus, die met behulp van machines een permanente woordinventaris van het Nederlands op ponskaarten aanlegt en op peil houdt.
In het bestuur van de stichting hebben de volgende heren zitting: jhr. mr. C.J.A. de Ranitz, burgemeester van Utrecht, dr. W.J.H. Caron, hoogleraar in de Nederlandse en Oud-Germaanse taalkunde aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, dr. G. Geerts, docent in de Nederlandse taal aan de Katholieke Universiteit van Leuven, dr. K.H. Heeroma, hoogleraar in de Nederlandse taal- en letterkunde in Groningen, dr. A. van Loey, hoogleraar in de Ned. taal- en letterkunde aan de Vrije Universiteit van Brussel, mr. H. van Manen, kurator van de Leidse Universiteit, dr. P.J. Meertens, voorzitter van de Maatschappij voor Nederlandse Letterkunde, dr. J.L. Pauwels, hoogleraar in de Ned. taal- en letterkunde aan de Katholieke Universiteit van Leuven, dr. W. Pée, hoogleraar in de Nederlandse taal en eksperimentele fonetiek aan de Rijksuniversiteit in Gent, J. Platteel, gepensioneerd hoofdambtenaar van het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, dr. C.F.P. Stutterheim, hoogleraar in de Ned. taalkunde in Leiden, en dr. A.A. Weynen, hoogleraar in de Ned. en Indogermaanse taalkunde, dialektologie en naamkunde aan de Katholieke Universiteit in Nijmegen.
Anton Claessens