een Amsterdams silhouet, zoals enkele jaren geleden bij een zeer geslaagde opvoering met Max Croiset in de hoofdrol, maar een Jeroen Bosch-achtig dekor van Wim Vesseur op een draaitoneel met bonte kostuums van Ellen de Zwart, in een belichting die tegen de bronskleurig gebogen achterwand door de hoog oplopende binnen-mast-met-korf schaduwen wierp, die mij de suggestie van een soort scheepsmast gaf, waardoor de gedachten aan de blauwe schuit of het narrenschip voor de geest kwam. Binnen deze burleske wereld spelen zich de taferelen af van de Antwerpenaar Jerolimo en zijn Amsterdamse knecht Robbeknol, terwijl het grauwe volksleven van Amsterdam daar om heen spoelt, met de hondslager van de kerk, de straatjongens, de snollen, de spinsters, de koppelaarster, de wederdopers en vele anderen. Via het draaitoneel wisselen de taferelen zich snel af, waardoor het geheel een levendig en kluchtig bedrijf wordt, onderbroken door soms langere monologen, waarin een bepaalde situatie wordt gehekeld of toegelicht. De titelrol werd gespeeld door Bob de Lange die op komische wijze met bravour het Antwerps dialekt liet klinken, terwijl Henk van Ulsen zeer bedrijvig de handige volksjongen Robbeknol tot leven bracht. Bijzonder waren ook de prestaties van Wim van den Brink als Harmenzs, de hondslager en Nel Koppen als Beatrijs, de koppelaarster, die een prachtige solo weggaf over haar levensgeschiedenis, evenals Will van Selst, als gierige Geraard. Dankbare rollen ongetwijfeld, die met veel verve werden gebracht. De tekst was voor een betere verstaanbaarheid bewerkt door Guus Rekers. Het was een genoeglijk toneelfeest voor oog en oor. Het moderne oor is nog al wat gewend en ik denk dat niemand dan ook vanwege de onverbloemde taal is weggelopen, wat Frederik van Eeden in 1916 nog deed bij een opvoering van het stuk met Jan Musch in de hoofdrol. De grofheid van het stuk hinderde hem te zeer, maar men ziet: het kan verkeren: de zaal was nu
uitverkocht (in Tilburg) en een ekstra-voorstelling wordt (in februari) ingelast.
Piet Simons