Zeegezicht (1935) door Max Beckmann.
een merkwaardige tentoonstelling, die na de ekspositie ‘Het Duitse ekspressionisme’ te Gent en te Charleroi bijzonder leerrijk was. De 225 geëksposeerde werken wezen al dadelijk op de grote persoonlijkheid en de vrijgevochten mentaliteit van deze kunstenaar. ‘Het grootste gevaar dat de mensheid bedreigt is het collectivisme. Overal wil men de welvaart en de levenswijze van de mensen terugbrengen tot die van de mieren... Met al de kracht die in mij is, keer ik mij tegen deze poging. Het “ik” is het grote gesluierde mysterie van ons bestaan ...ik geloof in dit “ik” en in zijn oneindige en onverwisselbare vorm.’ Deze enkele woorden, die zo veelzeggend zijn voor hem en nog zo aktueel blijven, heeft Beckmann uitgesproken in 1938 in de New Burlington Gallery te Londen waar een tiental van zijn werken waren geëksposeerd op een protest-tentoonstelling tegen de ingreep van de nazi's tegen de vrije meningsuiting op artistiek gebied. Beckmann was overigens ook een der eerste slachtoffers van de zogenaamde ‘Entartete Kunst’-beweging of liever -hetze. Toen Hitler in 1937 te München de eerste tentoonstelling van ontaarde kunst geopend had, verliet Beckmann 's anderendaags zijn vaderland en vertrok naar Amsterdam en later vandaar naar Amerika. Die vrijheidsdrang moeten wij niet uitsluitend op het gebied van de politiek of van de ideeën zoeken; Beckmann is vooral ook artistiek een ongebonden figuur. Men heeft, zijn werk beschouwende, willen denken aan Rouault of zelfs aan Léger, hierbij beurtelings de kleurenfelheid en de konstruktieknepen lovende, doch eigenlijk behoort Beckmann nergens thuis dan bij zichzelf, in zijn eigen beperkte, maar geestelijk zeer geladen wereld. Chronologisch behoort hij bij de ekspressionisten en er zijn ongetwijfeld een aantal ekspressionistische kenmerken terug te
vinden in zijn werk: de deformatie, die echter niet zo ver gaat als bij Heckel of Permeke; de hevige kleurengamma's, de sterk ekspressieve lijnen en kontoeren, het opwekken van een nieuwe werkelijkheid, die buiten het schilderij helemaal niet bestaat. Opvallend hierbij is vooral dat Beckmann op groot formaat heeft gewerkt, soms in dip- en triptieken, en in vaak bijzonder ingewikkelde komposities. Niet zelden vertonen zijn schilderijen een echt kluwen van figuren, die in alle mogelijke houdingen door elkaar gestrengeld zijn. Vissen, katten, vogelkoppen krijgen een wellicht symbolische betekenis, maar spelen een even sterke konstruktivistische rol mee. In de tentoonstelling te Brussel, die eigenlijk een kronologische retrospektieve was, kon men ook een aantal zeer vroege, impressionistische werken van Beckmann bewonderen en in deze schilderijen bleek al dat de kunstenaar een bijzondere hang naar het symbolisme manifesteerde. Bij het begin van de eerste wereldoorlog werd Beckmann vrijwilliger-ziekenverpleger; hij verbleef ook een tijdlang in de frontstreek van Vlaanderen. De ellende, de menselijke dwaasheid en het lijden dat hij er ziet en meemaakt, brengen hem bijna tot een zenuwinzinking en drukken zonder twijfel een stempel op de inhoud van zijn werk.
Beckmann is een denker geweest ook. Men kan dit zien aan de aard van de vele werken die hij heeft geïllustreerd, met vaak bewonderenswaardige tekeningen: vanaf het Nieuwe Testament via Goethes Faust naar de Apocalyps. Hij heeft veel over kunst gepraat, lezingen gehouden (hij was professor aan het Städelsches Kunstinstitut te Frankfurt, tans een wereldbekend museum en na de tweede wereldoorlog aan de Scool of Fine Arts te Saint-Louis) en ook nogal wat over kunst gepubliceerd. In ‘Meine Theorie der Malerei’ zegt hij o.a.: ‘Het onzichtbare zichtbaar maken door middel van de werkelijkheid; dit lijkt nogal paradoksaal; doch de werkelijkheid is inderdaad het specifieke raadsel van het bestaan.’ Zijn grote werken zoals ‘Het Vertrek’, ‘De Verzoeking van de H. Antonius’, ‘Perseus’, ‘de Argonauten’ zijn even zovele drukke, wriemelende denkstukken waarin de kunstenaar zijn overwegend pessimistische visie op de wereld en op het bestaan heeft veruiterlijkt. Helemaal apart moeten wij zijn zeer talrijke zelfportretten situeren: een hele zaal vol. Weinig schilders hebben hun eigen levensgang met zovele zelfportretten op de voet gevolgd. Eens te meer heeft hij hiermede zijn grote individualiteit willen illustreren, zijn grondige eenzaamheid. De roeping van de kunstenaar, zo heeft hij ook verklaard, is de roeping van de eenzame, van de alleenstaande. Een teorie die het goed doet in artistieke middens, maar waarvan siechts weinigen de bittere werkelijkheid hebben meegemaakt, en aan den lijve ondervonden. Hij is slechts