loslaten). Mondriaan schreef voor de kataloog.
Ik bleef bezig met mijn grafisch werk. Maar was blij van al die opdrachtgevers af te zijn. Het gaf me de vrijheid om vorm te geven aan de ideeën die ik had omtrent het museum.’
Dat resulteerde uiteindelijk in de honderden catalogi die Sandberg ontwierp, stuk voor stuk meesterlijke grafische prestaties van grote oorspronkelijkheid, passend bij de aard van het tentoongestelde.
‘Ook de afficheborden in email voor het Stedelijk, die nog steeds dienst doen, ontwierp ik. Misschien is hun belettering niet meer volledig up to date, maar hun heldere kleur... Juist als je aan de weg timmert, heb je de plicht de straat op te vrolijken.’
Tot 1945 bleef Sandberg adjunkt van het Stedelijk. In 1945 werd Röell direkteur van het Rijksmuseum, en Sandberg direkteur van het Stedelijk Museum. En inmiddels had hij een importante rol gespeeld in het verzet, in een strijd ‘die de beste krachten van Nederland bijeenbracht, in de illegaliteit’ (Herbert Frank ‘Niet bang voor het nieuwe’, Rotterdam 1966).
Toen begon zijn realisatie van het museum van nu, wat geen museum meer is, maar ‘'n oord van nu waar de toekomst thuis is, een omgeving waar de voorhoede zich thuis kan voelen, open, helder, op menselijke schaal: geen grote hallen, statietrappen, bovenlicht, deuren als poorten, geüniformeerde beambten, maar een oord, waar men durft te praten, te zoenen, hardop te lachen, zichzelf te zijn, een brandpunt voor het leven van nu; onbekrompen, elastisch, een tehuis voor muziek, foto, schilder- en beeldhouwkunst, voor dans en film, voor het eksperiment. Alles, wat de trekken van het gezicht van onze tijd kan verhelderen, al wat bijdraagt tot de vorm van nu, is daar op zijn plaats.’
Toen kwamen ook de eksposities van Cobra, geruchtmakend en epochemachend en de belijdenissen in nieuwe kunst van de wereld; maar evenzeer de reakties van publiek en pers: geen museumman is zozeer verdacht gemaakt als Sandberg.
- Hoe heeft U die statische museumopvatting kunnen doorbreken?
‘Dat heb ik voornamelijk aan de oorlog te danken. Na de oorlog stond alles op z'n kop; de meeste bestuurders waren verdwenen, er was nog geen nieuwe traditie. Ik wist hoe de zaak draaide, daarom kon ik initiatieven nemen, ook in het ambtelijke vlak. Vóór de oorlog moest bijvoorbeeld op het stadhuis overlegd worden hoe een opening van een tentoonstelling ging, wie uitgenodigd werden enzovoort; na de oorlog, kon ik zelf bepalen hoe dat ging... ik heb de tijd mee gehad; zeker de eerste vier jaar; toen kwamen de schandalen los. Ik heb nooit gereageerd op de hetze. Iemand als Mr. de Roos, wethouder van Kunstzaken in Amsterdam, liet me grote vrijheid. Hij had hevige aanvallen te verduren, maar als het op stemmen aankwam, steunde zijn partij, de Partij van de Arbeid, de grootste fraktie in de Raad, hem altijd.
Veel officiële steun had ik overigens niet. Jawel, van Koningin Wilhelmina, die had een persoonlijk respekt, zoals zij dat had voor alle mensen die in het verzet werkzaam waren geweest. Zij dreigde eens bij een kunstenaarsvereniging, waarvan zij beschermvrouwe was, om zich terug te trekken, als de aanval van die zijde zou worden voortgezet.’
Over de traagheid van officiële kommissies: ‘In de Spaanse Burgeroorlog bereikten ons berichten, dat de kunstwerken uit het Prado slecht behandeld werden. Ik ging, samen met de schrijver Johan Brouwer, die later, tijdens het verzet gefusilleerd zou worden, naar Spanje. De schilderijen waren naar Valencia gebracht, naar veilige poorttorens, en daarna naar kluizen in de rotsen van de Costa Brava. Toen ik dat gezien had, heb ik een rapport gemaakt voor Amsterdam om een kluis te bouwen in de duinen voor de Nederlandse kunstwerken. Toen kwamen de dagen van München, van Chamberlain en zijn parapluie en de spanning leek geweken; daarom gebeurde er niets met 't desbetreffende rapport. Pas na de Duitse inval in Polen, ging een ingewikkelde kommissie denken over beveiliging van de kunstschatten. Dat leidde uiteindelijk tot de kluizen in de duinen bij Castricum.’
- Men zegt wel dat strenge disciplines U deden doorzetten in uw museale werk. Onder andere een ascetische leefwijze en bijvoorbeeld vasten?
‘Dat vasten heb ik wel gedaan, onder andere eens in Duitsland, gedurende een paar weken; dit soort onthouding maakte je ontvankelijk en uiterst receptief; ik sprak na die weken vloeiend Duits (het is bekend dat Sandberg vele talen spreekt en schrijft. Zojuist terug van een wereldreis, vanwege de jurering voor de Biennale van Grafiek te Tokio, is Sandbergs leven een zeer aktief en intensief bestaan, waarbij ascese hoort tot de eksperimentele disciplines.)
- Acht U de kunst van vandaag voldoende geëngageerd om voor haar een belangrijke plaats te eisen in het maatschappelijk bestel?
‘Zeker, maar je moet wel onderscheiden;