Willy Courteaux (foto H. Selleslags).
(bv. de Edda, of de oude Chinese en Japanse poëzie).
Geen van beide voorwaarden lijkt hem vervuld in het geval van Shakespeare, en hij heeft dus ‘trouw’ vertaald, naar taal en naar vorm waar het kon, maar altijd naar de sfeer.
Men kan het met deze opvatting grondig oneens zijn en voor de vertaler een veel grotere vrijheid opeisen; dan moet men meteen aannemen dat er eigenlijk een nieuwe kreatie ontstaat. Hangt men in principe de opvatting van Courteaux aan, dan zit er niets anders op dan ook vrede te nemen met zijn oplossingen voor de talrijke moeilijkheden, die hij zelf naar voren brengt in zijn verantwoording.
De woordspelingen, dubbelzinnigheden inbegrepen, zijn daar wel een zeer in het oog springend voorbeeld van, maar ze vormen maar een klein deel der hindernissen. Andere, voornamelijk voortvloeiend uit de ongelijkheid van het uitbundige, Shakespeariaanse Engels en het zoveel nuchterder en strakker Nederlands waar Courteaux nu over beschikt, heeft de vertaler aan de hand van welsprekende voorbeelden uitvoerig behandeld, om tot de slotsom te komen: ‘Het is ongetwijfeld mogelijk een bewerking te maken in een meer moderne stijl met poëtische middelen van onze tijd, een bewerking die klinkt alsof het werk pas gisteren geschreven is en tot ons eigen geestelijk klimaat behoort. Een ekstreem voorbeeld daarvan is de Duitse bewerking van Rothe. Maar per slot van rekening zijn de werken van Shakespeare niet gisteren geschreven!’
●
Daarmee zijn we wel zeer lang blijven stilstaan bij het uitgangspunt van de vertaler. Ik geloof echter dat dit noodzakelijk was om, rekening houdend met de talloze beperkingen die Courteaux zichzelf opgelegd heeft, des te meer bewondering te kunnen opbrengen voor het bereikte resultaat.
Ik vind het persoonlijk een bravourestuk dat hier zelfs de ‘versleten’ passages, die elke scholier uitentreuren heeft moeten ontleden en radbraken, tot leven komen: de rede van Brutus bijvoorbeeld, en haar onvermijdelijke tegenhanger, de rede van Antonius. En hoe trouw de vertaler de vormgeving van Shakespeare ook op de voet volgt, niet één keer verliest zijn Nederlands zijn spontaan en natuurlijk karakter. Waar je ook de twee reeds verschenen delen openslaat (resp. 10 tragedies en 8 komedies), overal krijg je de indruk van een grote speelbaarheid en een uitzonderlijke vlotheid van zegging. Iets wat trouwens al bevestigd werd door de opvoeringen van enkele van deze vertalingen.
Om te tonen dat ik zelfs de aantekeningen met zorg gelezen heb: bij mijn weten is een Walliser niet een bewoner van Wales, maar een Zwitser, en is Walliser kaas niet hetzelfde als Welse kaas (cfr. de Vrolijke Vrouwtjes). Quandoque bonus dormitat Homerus...
Houd ik de spelen zelf dus voor nauwgezet en virtuoos vertaald, dan vind ik de inleidingen bij ieder stuk zonder meer verrukkelijk. In enkele bladzijden wordt hier telkens het behandelde stuk gesitueerd in de evolutie van Shakespeares oeuvre. En de inleider licht bovendien de verschillende karakters toe met het brio en de scherpte van wie niet blind werd, door regel na regel met de loepe te bekijken, voor de monumentale pracht van het geheel.
‘Shakespeare is een royaal dichter’, vindt Courteaux, ‘hij kan een fortuin van juwelen verliezen en toch rijk blijven’. In dit nieuwe Nederlandse pak ziet hij er in elk geval verre van berooid uit!
Jan Deloof
William Shakespeare, Verzameld Werk, delen I en II. Vertaald door Willy Courteaux. Verschijnt in 4 delen bij De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen. Uitgegeven met de medewerking van de Universitaire Stichting. 550 F per deel.