2. De aktuele roman, de kommentaren, brieven, enz. van het gij-personage (de schrijver) en zijn vrienden en kennissen die in het heden een rol spelen, o.a. Johan Janssens, de dagbladschrijver en de auteur van de Reinaertgeschiedenissen, de Kantieke schoolmeester, mossieu Colson van tminnesterie, de schilderes Tippepotje, prof. Spothuyzen, Kramiek en Tolfpoets. Deze personages leiden een eigen leven, maar tegelijkertijd fungeren ze als symbolen en in deze funktie zijn ze een spiegelbeeld van de schrijver.
3. De Reinaertgeschiedenis, spelend in de donkere en beboste tijd van de Middeleeuwen, die door Johan Janssens opgetekend wordt.
Vooral de schrijver zelf fungeert als bindend element tussen de lagen: op het tweede niveau is hij het gij-personage en in die rol vervult hij de funktie van auteur; daarnaast schrijft hij in de ik-vorm een aantal stukken van de aktuele roman. In het Ondine-gedeelte, ook geschreven door het gij-personage, treedt de auteur op als het overgevoelige jongetje Lowieke Boone, die vertelt en schildert. De joernalist Johan Janssens is een afsplitsing van Boon; hij noteert de verhalen over de ‘strijdmakkers’ Reinaert en Isengrimus, die het derde niveau uitmaken. De grondelementen in het boek, ironie, twijfel, relativisme en innerlijke versplintering, spelen in alle drie de lagen een belangrijke rol; op elk niveau wordt het menselijk tekort gedemonstreerd. Uit de parallellie van de drie niveaus, die elk in een andere tijd spelen, blijkt verder de cyklische tijdsopvatting van de schrijver, die hij nog aksentueert door een open roman-einde; het is ‘een slot dat geen slot mag zijn, maar een open vraag moet blijven.’ Wanneer aan het eind van het boek de tijdsdimensies van verleden en heden samenvallen - het verhaal van Ondine heeft dan de aktuele roman ingehaald - blijkt er niets veranderd te zijn: iedereen blijft dat wat hij altijd is geweest en altijd zijn zal en de wereld draait verder naar een doel dat geen doel is.
Parallelle personages in de diverse lagen zijn bijvoorbeeld het zielige Oscarke, Johan Janssens en Isengrimus; ze vervullen een identieke sociale rol. De zienswijze van Boon op de Isengrimus-figuur wijkt af van de gebruikelijke: de wolf is bij hem niet allereerst de gulzige domkop en rankuneuze hoorndrager. Voor hem is hij een beeld van de kleine man, de underdog, wiens huid door de hogere machthebbers wordt afgestroopt, ondanks het feit dat hij in zijn argeloosheid al zijn vertrouwen in hen heeft gesteld. Isengrimus is volgens Boons visie het komplement van Reinaert, de hyperintelligente, superieure individualist, die volop aan zijn trekken komt, maar nooit dupe wordt. In zijn Het evangelie van den reinaert, een deel van zijn inleiding op Wapenbroeders, zegt de schrijver: ‘Wie niet slim is moet maar sterk zijn. En zo dan, laat uw bewondering uitgaan naar reinaert, die sluwe, die felle met den rooden baerde, en doe niet zoals ik, elaas... zoals isengrimus, de tragische, die het gelag en de gebroken potten had te betalen.’
Ik heb slechts op enkele punten uit de interessante studie van G.J. van Bork de aandacht kunnen vestigen. De Kapellekensbaan en Zomer te Ter-Muren zijn behalve ongemeen boeiende ook gekompliceerde romans. Zijn uitvoerige, niet principieel ergocentrische analyse in de laatste aflevering van Mep is bijzonder verhelderend.
Anton Claessens