| |
| |
| |
edmond de coussemaker (1805-1876), een belangrijk frans-vlaming
rafaël debevere ● loker (west-vl.)
3. Archeoloog en historikus.
Een genootschap te Rijsel.
In 1859 wordt E. de Coussemaker lid, en op 22 december 1861 voorzitter van de Société des Sciences, de l'Agriculture et des arts te Rijsel. Bij deze gelegenheid houdt hij een voordracht over de oudheidkunde in de 19e eeuw (uitgegeven in de Mémoires van voormeld genootschap, 2e reeks, 8e deel, blz. XCIX-CVII). Hierin zegt hij: ‘Non, ne nous contentons plus du simple narré, ni même de l'appréciation des événements et des grands faits militaires; nous voulons pénétrer dans la vie intime des peuples, assister en quelque sorte à leurs joies, à leurs souffrances; nous voulons savoir comment ceux qui nous ont précédés ont résolu le problème de la vie. Nous interrogeons le passé dans toutes ses phases, nous le scrutons dans ses détails les plus minutieux pour nous éclairer sur les sentiments, sur les idées de nos aïeux’. Zo zag hij dus de geschiedenis.
In 1859 verschijnt van zijn hand in dezelfde Mémoires (8e deel, blz. 185-216) een historisch essay over de ‘Hoop’, een unieke rechterlijke instelling, eigen aan Zee-Vlaanderen, en bestaande uit schepenen en leenmannen van verschillende steden die, samen verbonden binnen de kasselrijen van Belle en Kassel, wetten en maatregelen van algemeen belang en op rechtsgebied moesten bepalen.
Op zijn voorstel wordt het plan goedgekeurd om door de zorgen en op kosten van de ‘Société’ de Analytische en kronologische inventaris van de Rekenkamer te Rijsel uit te geven. Deze tekst was in de 18e eeuw door Denis Joseph Godefroy opgesteld en kreeg van E. de Coussemaker aanvullingen en aantekeningen. Het werk beslaat twee boekdelen in kwarto van 934 bladzijden. De alfabetische indeks, opgesteld door de heren Dupuis en Desplanque, telt 284 bladzijden en geeft meer dan tienduizend namen van plaatsen en personen.
| |
Commission historique du Nord.
Op 27 september 1842 wordt E. de Coussemaker benoemd tot korresponderend lid van de Historische Kommissie van het Noorden. Deze kommissie was hoofdzakelijk een oudheidkundig genootschap dat, zonder de historische opzoekingen terzijde te laten, vooral te zorgen had voor het bewaren van monumenten en kunstwerken.
Van het begin af aan is hij zeer aktief in deze kommissie. In het tweede deel van het Bulletin de la Commision (blz. 187-200) schrijft hij een Brief over de oude abdij van Broekburg en over enkele kerken uit het arrondissement Duinkerken. Die brief brengt verslag uit over opgravingen te Broekburg en over studiën met tekeningen die de stijl en de ouderdom bepalen van de Romaanse delen in de Sint-Pieterstoren van de Sint-Winoksadbij, en in de kerken van Bissezele, Kapellebroek, Bollezele, Kwaadieper en Pitgam, en bespreekt de merkwaardige kerkvensters en grafzerken van Westkappel.
Tengevolge van een van zijn verslagen wordt in 1847 de kerk te Broekburg onder de historische momumenten gerangschikt
| |
| |
(Bulletin, I, 29) en in 1849-1850 verkrijgt hij de restauratie van de Sint-Elooiskerk te Duinkerke in haar oorspronkelijke trant (Bulletin VI, 20-21). Hij legt aan de kommissie een studie voor Over het reliekenschrijn en het kruis van Boezebeke (1861), een model in zijn genre, in kwarto van 23 blz. tekst met een gravure en 3 platen in kleursteendruk.
Hij bezorgt aantekeningen over Romeins aardewerk te Broekburg en te Kapellebroek gevonden (Bulletin IX, 25-26), over opdelvingen door de heer Cousin te Merkegem, over het bewaren van de grafstenen te Westkappel. Hij geeft in druk de grafschriften van de kerken te Komen, Kamerrijk, Condé, Esnes, Stegers (Estaires), Halewijn, Solre-le-Château en Valensijn. (Bulletin V, 297-341) en hij deelt nog opmerkingen mede over het bewaren van historische monumenten en van bij opgravingen gevonden penningen. (Bulletin VIII, 144, 149, 157).
In het derde deel van het Bulletin III, blz. 189-251, verschijnt van hem een vertaling uit het Duits, met een inleiding: Voyage Historique de Mr. Bethmann dans le Nord de la France, waarin de verwaarlozing van de monumenten en provinciale biblioteken aangeklaagd wordt: ‘Slechts voor Parijs wordt iets gedaan.’ Over Broekburg schrijft De Coussemaker nog een Optekening over de gemeentelijke biblioteek (IV, 420-430) en een Mededeling betreffend de cartularia van de abdij (V, 203).
Als een speurhond doorsnuffelt hij de handschriften van Dom Grenier en van het Museum te Londen i.v.m. de geschiedenis van Frans-Vlaandeern (VIII, 134). Hij maakt opmerkingen over gemeentelijke archieven en vooral geeft hij in het 12e deel (30ç-397) een beschrijving van een handschrift van Sinte-Katharina van Siëna te Dowaai bewaard. Maar al de genoemde geschriften verzinken in het niet als ze vergeleken worden met het gemeenschappelijk werk waartoe De Coussemaker de kommissie wist te bewegen.
| |
Oudheidkundige Statistieken.
Op 11 mei 1850 werd Dr. Le Glay belast met het opstellen van een lijst vragen, te stellen aan de burgemeesters en pastoors over de kerken en gebouwen van hun gemeenten. Op 31 augustus van hetzelfde jaar is De Coussemaker aanwezig bij een zitting waar herinnerd wordt aan bovengemeld besluit. De praktische werker verlangt dan dat enige geleerden een Statistique monumentale du Nord zouden opstellen. Het ontwerp wordt met geestdrift aanvaard, maar de uitvoering ervan van jaar tot jaar uitgesteld.
Tot ondervoorzitter van de kommissie gekozen, vestigt De Coussemaker op 25 mei 1859 opnieuw de aandacht op het voorstel en op 1 december 1859 voorzitter geworden van een subkommissie, roept hij via een schrijven alle leden op om het geplande werk door te zetten. Hij geeft zelf het voorbeeld. Op 1 maart 1860 leest hij een proeve voor van de oudheidkundige statistiek betreffende enige gemeenten van het kanton Broekburg. (Bulletin V, 209, 235, 237). Het voorbeeld wordt met algemene stemmen goedgekeurd - maar groot is de oogst en klein het aantal arbeiders!
E. de Coussemaker is een doordrijver. Hij werkt mee aan de Statistiek voor het arrondissement Rijsel, stelt, met de hulp van de heren De Bertrand, Bonvarlet en Derode, de statistiek op van het arrondissement Duinkerke (1862, Bulletin VI, 123-294) en, met de hulp van de heren Carnel, David en De Smyttere, die van het arrondissement Hazebroek (1863, Bulletin VII, 145-212).
Op 5 november 1863 tot voorzitter van de kommissie gekozen, spreekt hij het ‘opportune, importune’ uit over de Archeologische
| |
| |
Statistiek en hij bereikt zijn doel! In 1866 zijn alle delen gedrukt en hij vult het grote werk aan met een algemene kaart en een inleiding die hij opstelt met de heren Norguet, Desplanques en Gosselet. Hij weet dat er altijd leemten en vergissingen in een dergelijk werk voorkomen en hij dringt herhaaldelijk aan op de nodige aanvullingen en verbeteringen (Bulletin VIII, passim). Hij slaagt erin bij de verschenen delen in 1867 een deel te voegen met veranderingen en supplementen: Statistique archéologique du département du Nord. Hiermee is op zijn voorstel, door zijn aandringen en grotendeels dank zij zijn eigen werk de oudheidkundige statistiek tot stand gekomen. Op historisch gebied heeft hij zich nu hoogst verdienstelijk gemaakt.
| |
Ander werk in de Kommissie.
Door toedoen van De Coussemaker ontwerpt de kommissie nog twee werken: een Inventaire des objets d'art en d'archéologie en Recueil des inscriptions funéraires et monumentales antérieures à 1789. Op 10 december 1863 wijst E. de Coussemaker op de noodzaak een overzicht te maken met een kaart van de lenen die vóór 1789 in het departement van het Noorden bestonden. Als gevolg hiervan ontstaat de Statistique féodale de l'arrondissement de Lille, door de heer Leuridan opgemaakt, en een dergelijk werk van het arrondissement Dowaai door de heer Brassart opgesteld. Op 23 januari 1868 geeft De Coussemaker de eerste stoot tot het verzamelen van de Mémoires des intendants. (Een intendant was in Frankrijk een kommissaris van de Raad van State die feitelijk het bestuur over een provincie had).
De Frans-Vlaamse archeoloog en historikus was tevens een wilskrachtige organisator, al volgde men niet altijd stipt en soms zelfs slechts schoorvoetend zijn leiding. Pas korresponderend lid, vraagt hij dat men regelmatig verslag zou uitbrengen over de meest belangrijke werken die aan de kommissie worden voorgelegd (21 augustus 1850).
Als ondervoorzitter weet hij een reglement voor de zittingen vast te stellen. (Bulletin V, 197, 199). Voorzitter geworden treft hij een reeks praktische schikkingen voor een betere werking van de kommissie. Op 14 januari 1864 voert hij het gebruik in onderkommissarissen te benoemen die de voornaamste werken van de kommissie met het bureau moeten voorbereiden, en op 12 juni stelt hij subkommissies in, zodat nu eindelijk de historische kommissie een organisatie is die werkelijk het hele departement van het Noorden omvat.
Hij weet het werk van zijn voorgangers te waarderen: hij spreekt in 1863 de lijkrede uit bij het graf van de gewezen voorzitter Dr. Le Glay (Rijsel, 1863 in oktavo, 4 bladzijden en Bulletin VII, 142) en hij schrijft een Levensbericht van Louis Cousin (Bulletin XII, blz. 541-544).
Intussen had E. de Coussemaker, buiten het werk van de kommissie, laten drukken: Généalogie de la famille de Coussemaker et ses alliances (Rijsel, 1858), groot kwarto van 292 bladzijden tekst en 15 platen in kleursteendruk) en Observations sur la canalisation du Vliet (Rijsel, 1860, in oktavo, van 9 bladzijden).
| |
Een genootschap te Duinkerke.
Op 30 april 1852 wordt E. de Coussemaker tot rechter benoemd bij de burgerlijke rechtbank te Duinkerke. Enige maanden later is hij reeds lid en weldra ondervoorzitter, en in 1854 voorzitter van de Société Dunkerquoise pour l'encouragement des lettres, des sciences et des arts, door Louis Cousin gesticht.
In zijn redevoeringen als voorzitter bij zijn aanstelling op 8 januari 1854 en in de algemene zitting op 20 juni van hetzelfde jaar geeft hij richtlijnen voor de werkzaamheden van het genootschap (Mémoires, 1854-1855, blz. 9, 39). Een toespraak van hem staat vermeld in de Mémoires (1858-1859, blz. 8).
In het vijfde deel van de Mémoires (blz. 166-220) laat hij een belangrijke bijdrage drukken: Document inédit pour servir à l'histoire des guerres de Flandre et à celle de la ville et de la châtellenie de Bourbourg au XVIIe siècle.
De werking van al de tot nu toe vermelde genootschappen, hoe geleerd en nuttig ook, was niet voldoende voor Frans-Vlaanderen dat zoals Bretagne een eigen taal sprak, een eigen ziel bezat, die noch talrijke oorlogen, noch langdurige bezettingen konden vernielen. C. Dehaisnes in zijn Notice sur la vie et les travaux de M.E. de Coussemaker (Rijsel, 1876) schrijft terecht ‘La Flandre... est une contrée qui, avec sa langue, a conservé sa littérature, ses chants et ses légendes, ses moeurs, ses coutumes et ses usages, ses institutions, ses confréries et ses monuments; les conquêtes, les siècles ont passé, sans avoir pu détruire le caractère de la population qui y réside. Là, plus que partout ailleurs, il est possible de saisir les souvenirs du passé; là, par conséquent, plus que partout ailleurs, l'histoirien trouve matière à des travaux curieux et importants.’
| |
| |
| |
Het Comité Flamand de France.
E. de Coussemaker leefde in een tijd waarin de studerende jeugd in de Westhoek zijn Nederlandse gewesttaal thuis en met het gewone volk sprak, maar het Frans als zijn kultuurtaal beschouwde en gebruikte. Het was evenwel ook de tijd van de Romantiek, de stroming die de mens als eenling en de mensen als volkeren ontdekte. Men begon beter de betekenis van de uitingen van de eigen beschaving te beseffen. Overal ontstonden bewegingen tot bescherming of opwekking van het volkseigene, vooral van de moedertaal.
E. de Coussemaker voelt zijn tijd en volk aan. Hij brengt in zijn huis te Duinkerke, David d'Angersstraat 17, vijf geleerde vrienden samen, evenals hij gehecht aan hun vaderland en moedertaal. Het zijn: Louis de Baecker, oud-magistraat, die onder-voorzitter wordt; Raymond de Bertrand, als schrijver-penningmeester; August Ricour, leraar wiskunde aan het gemeentelijk kollege; Hippolyte Bernaert, handelaar; Pieter Menebo, geneesheer. Zo wordt op 10 april 1853 het Comité flamand de France geboren. Het na te streven doel is: het bestuderen van de Vlaamse letterkunde, het opzoeken en bewaren van historische en literaire dokumenten in de Vlaamse taal. De leden van het komitee moeten de verbintenis aangaan alle inlichtingen en bescheiden te verzamelen en bekend te maken betreffende de wetenschappen, de geschiedenis, de letterkunde, de kunsten, het leenrecht, de rechtsmacht van de heerlijkheden en het gewoonterecht, de letterkundige instellingen zoals de rederijkerskamers en toneelgezelschappen, de volksgezangen en legenden, de gebruiken en overleveringen, het volksgeloof en de wonderen, de heiligen in de streek bijzonder vereerd of eruit afkomstig, de processies, ommegangen en andere godsdienstige plechtigheden van het land, de gilden, ambachten en broederschappen, de spreekwoorden en spreuken, de schuttersverenigingen en andere volksvermaken, de namen van mensen en zaken, de graf- en andere opschriften, de biografie en bibliografie van de Zuidvlamingen.’
Het komitee wilde dus alles redden wat het leven in Frans-Vlaanderen betrof en nam als kenspreuk: ‘Moedertaal en Vaderland’. Prof. Dr. Vital Celen schreef in Vlaanderen door de eeuwen heen (1952): ‘Het lag in de bedoeling van deze vereniging te ijveren voor het behoud van de moedertaal. Dit was trouwens een algemeen verschijnsel geworden. Alle beschaafde volkeren die een eigen taal bezaten, al was het maar een dialekt, namen haar verdediging op en beoefenden ze. Zo kwamen verschillende Germaanse, Romaanse, Slavische en andere kultuurtalen tot stand. De Frans-Vlamingen bezitten een taal die tot het Nederlands behoort: hun schrijftaal had toen slechts een kleine achterstand die gemakkelijk in te halen was. Maar de Franse staat waakte. Hij had geen bezwaar tegen beoefening van de folklore, die in de mode was gekomen, maar wel tegen elke aktie ten gunste van de moedertaal. Het komitee heeft zich daarnaar geschikt en zijn werkzaamheid beperkt tot opzoekingen van kultuurhistorische aard... Al kwam het niet tot een werking ten gunste van de taal, toch waren er persoonlijkheden die haar verdediging opnamen... Zo hun moedig en bezield woord geen praktische resultaten opleverde, vond het toch weerklank in het gemoed der Frans-Vlamingen en onderhield hun nationaal gevoel of wekte het op.’
Het komitee wist de aandacht te trekken van Hippolyte Fortoul, de toenmalige minister van Openbaar Onderwijs, die de stichting uiteindelijk goedkeurde. De kogel was door de kerk: talrijk en geestdriftig kwamen de toetredingen binnen. In enige maanden telde het komitee honderdveertig nieuwe werkende leden.
Niet alleen in Frankrijk, ook in Noord- en Zuid-Nederland en in Duitsland gaven spoedig beroemde geleerden en schrijvers hun geestdriftige goedkeuring en medewerking aan de vereniging: Adolf Didron, Charles graaf de Montalembert, Francisque Michel, de gebroeders Grimm, August Hoffmann von Fallersleben, Franz Mone, Jozef Alberdingk Thym, Pieter de Ram, Jozef Kervyn de Lettenhove, Jules de Saint-Genois, Karel Carton, Ferdinand Vandeputte, Hendrik Conscience. Het komitee knoopte weldra betrekkingen aan met vooraanstaande Vlamingen als Prudens Van Duyse, Ferdinand Snellaert, Jakob Frans Heremans, Konstant Serrure.
De eerste propagandavergadering werd gehouden in het kollege te Hazebroek en duurde bijna een hele dag. De vlam flakkerde op tot een vuur: acht jaar na zijn ontstaan telde het genootschap in Frankrijk, de Nederlanden en Duitsland honderden werkende, korresponderende en ere-leden. Vanaf 21 februari 1854 worden de bijeenkomsten belegd in de nieuwe woning van de stichter en voorzitter, nr. 38 van de toenmalige rue des Vieux-Quartiers, de tegenwoordige Poincaréstraat. Wanneer E. de Coussemaker vier jaar later (14 juli 1858) rechter wordt van de burgerlijke rechtbank te Rijsel, grijpen de vergaderingen plaats beurtelings in het stadhuis te Duinkerke en in het huis van de voorzitter te Rijsel.
In december 1853 verschijnt een Almanak
| |
| |
en het volgend jaar het eerste deel van de Annales. De bijen brengen beste honing in de korf en in 1855 komt een boek in oktavo van de pers: Travaux littéraires de la Flandre française, en een jaar daarna nog een Almanak en het tweede deel van de Annales. Wanneer in 1857, dank zij officiële geldelijke steun van het ministerie, het derde deel van de Annales gedrukt is, besluit men elk jaar een afgevaardigde te sturen naar het kongres van de wetenschappelijke verenigingen en een maandelijks Bulletin uit te geven met alle inlichtingen over de werkzaamheden van het komitee. Gedurende 23 opeenvolgende jaren, d.w.z. tot aan zijn dood, blijft E. de Coussemaker de voorzitter en bezieler van het genootschap. Aan hem dankt men het uitgeven van 12 Annales en 5 Bulletins. Het komitee slaagde erin veel materiaal te verzamelen, waarvan het grootste deel vernield werd tijdens de Eerste Wereldoorlog.
| |
Over bestuur en gerecht in Zee-Vlaanderen.
Stammend uit een familie van ambtenaars en zelf rechter geworden, is het een kolfje naar de hand van E. de Coussemaker alles wat gerecht en bestuur betreft in het middeleeuws Vlaanderen te bestuderen. Hij doorgrondt de Sources du droit public et coutumier de la Flandre maritime (de bronnen van het staats- en gewoonterecht van Zee-Vlaanderen) en vat het resultaat van zijn nasporingen samen in een uiterst nauwkeurige en volledige studie, een van de meesterstukken uit zijn reusachtig oeuvre. Het is een echte ‘summa’ die een breed en tot dan toe onbekend uitzicht opent op het burgerlijk en bestuurlijk leven van onze voorouders.
In de Annales du Comité (XI, 183-290 en XII, 157-332) deelt hij 250 oorspronkelijke, bijna alle onuitgegeven stukken mede uit de XIIe, XIIIe en XIVe eeuw: stadscharters, verslagen van onderzoekingen, verordeningen, gedenkschriften e.a., die ons inlichten over het leven, de rechtspleging, de zeden van onze voorzaten. Hij geeft deze verklaring van zijn werk: ‘Nous n'avions d'abord que le projet de rassembler les documents qui concernent la justice civile et criminelle; mais nous nous sommes aperçu qu'il y avait, entre ces juridictions et le droit féodal, des points de contact tels qu'il était difficile de les séparer ou de ne pas en tenir largement compte. Notre cadre s'est ainsi trouvé considérablement agrandi: ce sont statuts ou keures, chartes, enquêtes, décisions, arbitrages. Les textes flamands seront traduits ou suffisamment analysés pour en faire connaître l'importance. Sans vouloir entreprendre une histoire complète et détaillée du Droit public et coutumier de la Flandre maritime, travail de longue haleine qui nous entraînerait trop loin et qui nous semble encore prématuré, nous n'avons pas cru pourtant devoir laisser ces textes dans une sorte d'isolement sans liens entre eux, sans commentaire et sans appréciation. Il s'agit d'un pays où les libertés publiques et les franchises communales ont joué un grand rôle et où même elles se sont conservées plus longtemps qu'ailleurs. On y trouve, sur le caractère constitutif des lois et coutumes, des traces d'attribution qui remontent aux antiques usages des peuples de nos contrées. Tels sont notamment le statut des Enquêtes de Cassel et celui du Hoop’.
E. de Coussemaker had reeds de keuren van Sint-Winoksbergen, Broekburg en Veurne in het Frans vertaald en van aantekeningen voorzien. (Annales, V, 180-228). Hij schrijft tweemaal over de Staten-Generaal van 1789 in Zee-Vlaanderen: over de processen-verbaal, de klachtenboeken en andere bescheiden (Annales VII, 182-318) en over de processen-verbaal aangaande de verkiezing van de afgevaardigden en het opstellen van beklagboeken door de drie standen (adel, geestelijkheid en burgerij) (Bulletin II, 373-381). Hij geeft in druk een Verslag en volkstelling van de steden en kasselrijen Duinkerke, Broekburg en Waasten (Annales X, 398-455) en een Staat van de steden en dorpen van de kasselrij Cassel vóór 1789 (Bulletin III, 469). Hij handelt over de Lenen en leenmannen (Fiefs et feudataires) van Zee-Vlaanderen (Annales XIII, 17) en laat het vervolg hierop in handschrift na: Lenen en leenmannen van Zee-Vlaanderen van 1390 tot 1660, opgetekend volgens de rekeningen van de baljuwschappen van Belle, Sint-Winoksbergen en Kassel.
Over Zee-Vlaanderen levert hij een lijst van zegels (Bulletin V, 356-377, 432) en haalt hij dokumenten uit het kartularium van de abdij te Waten (Annales, V, 297-383), uit het groot kartularium van de Sint-Bertinusabdij (Bulletin V, 61-89; 134-144; 175-192; 269-288; 294-336) en uit de Inventaris van de charters bewaard in de boekerij van het bisschoppelijk seminarie te Brugge (Bulletin III, blz. 31).
| |
Over steden en kasselrijen, abdijen en kerken.
Broekburg trekt hem voortdurend aan en hij schrijft over het archief van de abdij (Annales IV, 257-342), het tehuis voor melaatsen
| |
| |
(Annales VIII, 297-343), het gasthuis en klooster van Sint-Jan (Annales IX, 114-182), het kapucijnenklooster (Bulletin IV, 17), het kasteel (Bulletin V, 150-155) en de afbraak ervan (Bulletin VI, 36-42), het oud tabernakel in de Sint-Jan-Baptistakerk (Bulletin V, 476, 480), de klokken en de beiaard van de stad (Bulletin IV, 175), de muziek in de parochiekerk in de 16e eeuw (Bulletin III, 455), een kruis van kanunnikes uit de abdij (Bulletin IV, 420), de stichting van een kapel in de parochiekerk door Robert de Fiennes, maarschalk van Frankrijk (Bulletin II, 334-336).
Hij maakt nog twee aantekeningen bekend: een over een akte van 1383, betreffende de overgave van het Engels leger dat toen Broekburg bezette (Bulletin III, 372), berustend in het rijksarchief te Brussel en een omtrent een mededeling van de markies de Godefroy-Ménilglaise aangaande de overdracht van de kasselrij Broekburg in 1310 door Robert du Bar aan zijn zuster Isabeau (Bulletin IV, 71). Hij laat een topografie van de kasselrij Broekburg en de kartularia van Broekburg en van Waten ongedrukt na.
Andere steden komen ook aan de beurt. Over Sint-Winoksbergen geeft hij historische dokumenten uit (Bulletin III, 425); een kronologische en heraldische tafel van de burgemeesters van die stad en kasselrij sedert de unie in 1586 (Bulletin I, 138-142); een nota over de Madeleine, een tehuis voor melaatsen (Bulletin IV, 455). Over zijn geliefde geboortestad Belle maakt hij bekend: een oude inventaris van oorkonden, een lijst van charters en stukken (Bulletin I, 368-373; 391-393), Belle en zijn kasteleinen (Bulletin IV, 429), het herstel van een Vrye Waerheit in de kasselrij Belle in 1434 (Bulletin IV, 116). Kassel boezemt hem evenveel belangstelling in: hij geeft inlichtingen over het vervaardigen van laken te Kassel en Sint-Omaars in de 14e eeuw (Bulletin II, 12-14) en over een godsoordeel, een gerechtelijke tweekamp te Kassel in 1396 (Bulletin IV, 105).
Zijn aandacht gaat ook naar de abdij van Ravensberg (Annales VI, 223-282), het klooster van Peene, genoemd ‘het Huis van Vrede’ (Annales XII, 332-359), de kerk van Millam (Bulletin I, 215-219), de stichting van kapellen en kapelanijen in Zee-Vlaanderen (Bulletin VI, 461-486), de gekleurde en ongekleurde kerkramen (Annales V, 104-120), en de verdwenen kerkvensters van dezelfde streek (Bulletin III, 201-233), de graven van Robrecht de Fries te Kassel en van Diederik van de Elzas te Waten (Bulletin II, 461-486). Hij kent de lijdensweg van Vlaanderen en publiceert in Historische dokumenten over Zee-Vlaanderen: de lijst van de bewoners van de kasselrij Kassel die partij kozen voor Filips de Schone tegen Willem van Dampierre (Bulletin V, 381-384). Hij schrijft over de verbeurdverklaringen in Zee-Vlaanderen onder Filips de Schone (Bulletin VI, 104-166), het in beslag nemen van huizen te Duinkerke na de slag bij Kassel in 1328 (Bulletin V, 426-429), de slag bij Grevelingen in 1558, met een brief van de koning aan de Molembais (Bulletin V, 430-431), het slopen van de stad Terwanen of Terenburg (Bulletin V, 96).
| |
Varia.
Niets ontgaat het vorsend oog van E. de Coussemaker. Hij handelt over: een geheime bode van Filips van Artevelde in Zee-Vlaanderen (VI, 46-48), een brief van de graaf Egmont (Bulletin I, 67), een handtekening van de Duinkerkse dichter Michiel de Swaen (Bulletin I, 399-401), Spaanse grafschriften in een handschrift van de Nationale Biblioteek gevonden (Bulletin II, 285-288), de familie en heerlijkheid van Wez, gelegen te Sint-Pietersbroek, uittreksels van een handschrift: Déclaration généalogique des titres de Philippe III d'Austriche, roy des Espagnes et des Indes (Bulletin V, 90-95; en 101-113), de betrekkingen tussen Frankrijk en Engeland op het einde van de XIVe eeuw (Bulletin VI, 43-45), de noodzakelijkheid Duinkerke, Grevelingen en Broekburg in staat van verdediging te brengen en de rechten van de graaf van Vlaanderen op de duinen (Bulletin VI, 66-89).
E. de Coussemaker had het devies van Marnix van Sinte Aldegonde kunnen overnemen: ‘Repos ailleurs’. Te midden van al die opzoekingen, uitgaven, beslommeringen, blijft hij de bezieler en de stuwkracht van het Comité flamand en houdt hij tot tweemaal toe een redevoering voor dit komitee: de eerste keer op 7 juli 1863 te Kassel, ter gelegenheid van de tiende verjaardag van de oprichting van dit genootschap, de tweede maal op 3 juni 1873 in een algemene zitting van die vereniging (Bulletin III, 88 en V, 185-192). Hierbij komt nog een lijkrede uitgesproken bij het graf van de geleerde archivaris van het Noorden, de heer Desplanque (Bulletin V, 347-350 en Bulletin de la Commission historique du Nord XII,I).
Guicciardini (Piu consigli e Avvertimenti, 123) schreef eens: ‘Osservate con diligenza le cose de' tempi passati: per che fanno lume a le future’ (Beschouw nauwkeurig de dingen van het verleden: zij werpen licht op de toekomst.) Lessen trekken uit het verleden was het oogmerk van E. de Coussemaker bij al zijn studiën als musikoloog, als historikus. Hierom schijnt het kleinste hem niet te gering. Maar hij zal ook een standaardwerk schrijven.
| |
| |
| |
De beroerten in Zee-Vlaanderen.
De Nederlanden, en vooral Zee-Vlaanderen, hebben gruwelijk geleden door de beroerten in de 16e eeuw. De duurte van de levensbehoeften, de lage lonen, de werkeloosheid bij het gewone volk, de verkwisting, de geldnood en de heerszucht bij de hogere standen, de gebrekkige kennis van de geloofsleer, de verwildering van de zeden, de haat voor het vreemd gezag, de afwezigheid en de vervreemding van de koning, en zoveel andere oorzaken maakten het volk op standig terwijl het ook nog opgezweept werd door dweepzuchtige, eendrachtige, woelzieke volksmenners die de bestaande wantoestanden hekelden en een algehele vernieuwing voorspiegelden. Blinde geloofsijver en harde geloofsdwang, onoordeelkundige politiek, onvoldane sociale nood, ekonomische achteruitgang veroorzaken gemakkelijk oproer met zijn kwaadste uitspattingen, plunderingen, verwoestingen, vervolgingen, gevangennemingen, folteringen, verbanningen, verbeurdverklaringen en moordpartijen.
E. de Coussemaker bestudeerde de geschiedenis van de beroerten in Zee-Vlaanderen en wilde de volle waarheid ontdekken en neerschrijven. Hij begrijpt vlug dat er nog veel recht te zetten en aan te vullen valt in de geschriften over het jammerlijk gebeuren dat de Nederlanden op religieus en politiek gebied verdeelde en ze zoveel monumenten en kunstschatten armer maakte.
| |
De opzoekingen.
Hij verzamelt alle onuitgegeven inlichtingen over de onlusten die in de 16e eeuw in Zee-Vlaanderen woedden, dat is in de streek die tussen Leie en Noordzee ligt en die de kasselrijen van Belle, Kassel, Sint-Winoksbergen, Broekburg omvat, evenals de stad en heerlijkheid van Hondschote, het land van het Vrijleen met Stegers, Gorgel, Mergem, de steden Grevelingen en Duinkerke. Hij beperkt zijn studie tot de woelingen die zich voordeden tussen het begin van de predikatiën en de ontheffing van straffen (1569). Deze laatste vormde voor hem de grenslijn tussen de godsdienstige periode en het politieke en militaire tijdperk dat volgde.
In het rijksarchief te Brussel doet hij opzoekingen en laat hij alles overschrijven wat over zijn onderwerp te vinden is in de 40 folio's die brieven, verslagen, onderzoeken, vonnissen, kortom allerlei dokumenten bevatten i.v.m. de onlusten; de bundels over de rechtszittingen, de registers van de Raad der Beroerten, het rechtsgeding van de graaf van Egmont, de rekeningen van de verbeurdverklaringen en van de drossaart van Brabant.
Eveneens onderzoekt hij het rijksarchief van het departement van het Noorden en hij vindt in de oude Rekenkamer te Rijsel bescheiden van algemeen belang, rekeningen van de baljuwschappen van Belle en Kassel, de rekeningen van de verbeurdverklaringen in de kasselrijen Belle, Kassel, Sint-Winoksbergen, in de heerlijkheid van Hondschote en het land van het Vrijleen, een groot aantal vonnissen e.a.
Hij doorzoekt de archieven van de steden van Zee-Vlaanderen, vooral de omvangrijke van Sint-Winoksbergen en Hondschote, het rijksarchief te Gent en het stadsarchief te Ieper en hij mag naar hartelust grasduinen in de boekerijen van geleerde vrienden. Zodoende ontdekt hij de zeldzaamste inlichtingen en belangrijke briefwisselingen.
| |
De uitgave.
Uiteindelijk laat hij zijn verzameling drukken, waarin hij zoveel mogelijk woordelijk en volledig alle oorspronkelijke onuitgegeven stukken weergeeft die hij vond; een
| |
| |
werk waaraan hij zeer veel geld en 20 jaar van zijn leven besteed heeft: Troubles religieux du XVIe siècle dans la Flandre maritime, Documents originaux. Het zijn vier boekdelen in kwarto, te zamen 1647 bladzijden, met portret en facsimile van de handtekening van de schrijver. Het geheel is uitgegeven onder de bescherming en op de kosten van de Société d'émulation pour l'étude de l'histoire et des antiquités de la Flandre (Brugge 1875-1876).
Het reusachtig werk wordt voorafgegaan door een Notice sur la vie et les travaux de E. de Coussemaker door C. Dehaisne, archivaris van het departement van het Noorden, een bibliografie van de ongedrukte en gedrukte werken van E. de Coussemaker en de lijkreden uitgesproken bij zijn plechtige uitvaart door: Bergerot, lid van de Algemene Raad van het Noorden, Van Hende, voorzitter van de Société des Sciences, de l'Agriculture et des Arts te Rijsel, Dehaisnes, archivaris van het departement van het Noorden, Bonvarlet, sekretaris van het Comité flamand de France, De Meunynck, gewezen burgemeester van Broekburg.
Het werk van De Coussemaker is ingedeeld volgens de eerder genoemde kasselrijen, streken en steden omdat rekening gehouden moest worden met de verschillende rechtsgebieden. Overigens is de volgorde steeds dezelfde. Voor elk onderdeel (kasselrij, streek, stad) plaatst de schrijver een inleiding waarin hij tracht ‘sine ira et studio’ de treffendste gebeurtenissen en personages te beschrijven zó dat men een algemeen overzicht over het verloop van de historische feiten krijgt. Daarna volgen de dokumenten in extenso over de feiten vóór 1566, de onlusten, de onderzoekingen, de vonnissen, de schenkingen van genade en kwijtscheldingen, de rekeningen, het herstel van de kerken, belangrijke bijzonderheden over predikanten en andere in de onlusten betrokken lieden.
De schrijver wijdt bijzondere aandacht aan: de samenzwering van de vluchtelingen in Engeland en het plan van deze laatsten om met hulp van de Franse Hugenoten een inval in Vlaanderen te wagen (het gebeuren in Spanjedal bij Poperinge en de moord op de priesters van Reningelst), de plundering en de verwoesting van Sint-Antonius' prioraat te Belle, de moord op de priesters te Rubroek, Hondschote en Herzele. De archeoloog brengt met genoegen ter kennis dat hij in de biblioteek van Konstant Serrure een klein oktavo vond: Geestelycke liedekens gemaect (ende oock sommige by een vergadert) tot stichtinghe aller christgheloovighe door Mr Joris Wybo, alias Sylvanus, voormaels dienaer der ghereformeerde ghemeynten Christi, binnen Antwerpen, ende daer naer in de nederduytsche kerke tot Londen (Gorcum, 1596). In dit boekje staan gedichten van Willem Damman die te Boeschepe (Frans-Vlaanderen) predikte in 1562, uit de gevangenis te Ieper bevrijd werd en naar Engeland vluchtte.
| |
De betekenis van het werk.
E. de Coussemakers Troubles religieux is geen eigenlijke geschiedenis, eerder een soort geschiedkundige schets met een overvloed aan betrouwbare bewijsstukken. Het was zijn lievelingswerk, de bekroning van de vroegere arbeid: ‘zijn testament van geleerde’ zoals hij zelf schreef. Hij wilde objektief blijven, maar de lezing van Charles Paillard Histoire des troubles religieux de Valenciennes (1560-1567) voorafgegaan door Considérations sur les causes générales des troubles des Pays-Bas au XVIe siècle prikkelde hem door allerlei onjuistheden en vooroordelen. Alphonse de Lamartine in zijn Histoire des Girondins oppert deze mening: ‘L'impartialité de l'histoire n'est pas celle du miroir qui réflète seulement les objets; c'est celle du juge qui voit, qui écoute et qui prononce’.
De rechtvaardige rechter E. de Coussemaker meent te moeten oordelen dat vele oproerl'ngen geen helden, geen apostels, geen martelaars waren maar rovers, moordenaars, misdadigers tegen gemeen recht. De getrouwe staatsambtenaar komt in opstand tegen de heimelijke kuiperijen en boosaardige samenspanningen van oproerkraaiers met uitgewekenen in Engeland, met vreemdelingen zoals de Franse genoten en Duitse Lutheranen. De oudheidkundige en kunstminnaar treurt over het verlies van zoveel oudheden en kunstschatten: de verwoesting en plundering van 49 kerken en abdijen in de kasselrij Kassel en van 59 kerken en abdijen in de kasselrij Sint-Winoksbergen en in de heerlijkheid Hondschote.
E. de Coussemaker hield het nog bij Tacitus (Annales III, 65): Praecipuum munus annalium reor, ne virtutes sileantur, utque pravis dictis factisque ex posteritate et infamia metus sit’, wat P.C. Hooft vertaalde als: ‘De voornaamste plicht der geschiedenis is, te maken dat deugdzame handelingen niet verzwegen worden,’ en dat ‘op booze woorden en werken een vreeze voor de naakoomst en quaden naam gestelt werde’.
(In een volgend en laatste artikel wordt E. de Coussemaker als filoloog en folklorist behandeld.)
|
|