Ons Erfdeel. Jaargang 12
(1968-1969)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |
leven en dood op het kasteelBij ons, in Latijns-Turkije, denken velen dat de enkele overblijvende Westerse vorsten minder macht hebben dan de koningen van het kaartspel die, als het meevalt, nog in goede handen terecht kunnen komen en solo-slim spelen. Onze mensen stellen zich voor, dat allerlei demokratische revoluties de sterke arm van de vorsten hebben geamputeerd. Het heersen zou nog enkel bestaan uit het zwaaien, met de linkerhand, van een antieke skepter, het dragen van een achttien-karaatse kroon en het optreden in luisterrijke huwelijksfeesten, georganizeerd door de Eurovisie. Hier zien wij weer eens hoe slecht de voorlichting in de wereld eigenlijk nog is!
Neem bijvoorbeeld de koning die heerst over het Katolieke Rijk aan de Noordzee. Bijna niemand weet het, maar een groot en absoluut voorrecht werd voor hem gered uit de maalstroom der tijden: hij mag naar eigen welbelieven gewone burgers verheffen tot de adelstand. De Belgische koning is een van de weinige staatshoofden die dat voorrecht ook werkelijk nog gebruiken en kwistig adellijke titels rondstrooien. Net als in Engeland, het anglikaanse koninkrijk aan de andere kant van het water, worden er in België elk jaar nieuwe edellieden gekreeerd, door de geestelijke zowel als door de wettelijke vader.
Voor Latijns-Turkse oren, gewend aan de bevelen van de Kalief, zal het niet ongewoon klinken, dat de koning zich niet kan vergissen als hij begint te adelen. Wat hij zegt, moet gebeuren. Spreekt hij in een verstrooide bui een onderdaan aan als baron, dan mag die onderdaan onmiddellijk naar ‘La Direction de la Noblesse’ lopen om zich te laten registreren en kan hij de lay-out van zijn wapens ontwerpen. Van dat ogenblik af heeft hij het recht, blauw bloed in zijn aderen te laten stromen.
Of het de huidige vorst al overkomen is, wordt in de kronieken van het koninkrijk niet gezegd. Ingewijden vertellen bevend dat zijn grootvader op die wijze ooit eens een edelman heeft geproduceerd. Het moet gebeurd zijn kort na de eerste wereldoorlog. De vorst wilde graaf Snobard de Lierre spreken en zond iemand om hem bij de oren te trekken en mee te brengen. Waarschijnlijk sprak hij evenwel alleen maar van ‘Snobard’, in de mening verkerende dat iedereen wist over wie het ging. Hij vergat | |
[pagina 78]
| |
dat er op dat ogenblik in zijn regering een man zetelde die afkomstig was van Dublai en die gewoon Snobard heette, alsof er geen betere namen op de wereld bestaan. Toen de deur openzwaaide en de minister werd aangediend, riep de vorst in de tweede landstaal uit: ‘Mais, monsieur... ik bedoelde Snobard de Lierre en niet Snobard de Dublai!...’
De eerste vergissing werd hersteld en de tweede in de adel verheven. Alleen verving men de i van Dublai door een y. Dat leek wat archaïscher en dus beter.
Heeft de stad Dublai het de koning kwalijk genomen dat zij niet werd geraadpleegd over het koppelen van haar naam aan de heer Snobard? In elk geval willen steden en gemeenten nu hun zegje hebben zodra een nieuwbakken edelman hun naam wenst over te nemen. Alleen over gehuchten moeten zij zwijgen.
Wat de toenmalige koning zelf over het geval dacht, is niet bekend. Met grote waarschijnlijkheid mag men aannemen dat hij eens heeft gelachen. Van hem is een uitspraak bewaard dat hij de voorkeur gaf aan ‘les quartiers de tarte aux quartiers de noblesse’. Liever een brokje taart dan een blokje adel.
●
Een oude spreuk van dit land zegt: ‘Arbeid adelt’.
Ook hij is dus van het Ancien Régime.
●
Het Katolieke Koninkrijk aan de Noordzee verheugt zich tegenwoordig over het bezit van ongeveer achthonderdvijftig adellijke families, waarvan een tienduizend mensen door geboorte en huwelijkskontrakten deel uitmaken. De top van die adel wordt gevormd door zeven prinsen die tezamen met twee hertogen het zgn. ‘Salon Bleu’ bevolken. Zij worden gevolgd door een tiental markiezen, zesenzeventig graven en een stoet van burggraven, baronnen en ridders. Die kunnen natuurlijk niet meer in een Salon en worden dan ook verzameld in het zgn. ‘Hangar Bleu’. De baronnen zijn het talrijkst: zowat 280.
Een vierhonderdtal families verwierven hun adelbrieven vóór de Franse revolutie. (Wij bedoelen de omwenteling die als dé Franse revolutie bekend staat en die onder leiding van le Citoyen Guillotine op het einde van de achttiende eeuw feest vierde). De meeste Belgische edellieden waren nog maar pas geadeld, toen de Zuiderburen al aan hun stamboompje kwamen schudden. Een veertigtal families dateren van vóór 1500 en maksimum twintig konden hun wapenschild in de twaalfde-dertiende eeuw terugvinden De oude adel uit de feodale tijd vermengde zich in de loop der eeuwen met de briefadel die de vorstelijke gunst met een patent verwierf, en met de ambtsadel die automatisch geadeld werd omdat hij bepaalde hoge ambten bekleedde.
Citoyen Guillotine en zijn aanhangers veegden alle ‘heerlijkheden’ die zij binnendrongen gewoon van de kaart. Maar de Belgische adel, ook de recente, was niet van gisteren. Hij wist grotendeels zijn grondbezittingen te behouden. (Belgen verliezen zelden de grond onder hun voeten.) Onder Napoleon kreeg de adel andermaal nieuw bloed ingespoten. De Franse keizer en opvolger van Guillotine zag niet op een druppeltje. Hij kende op zijn beurt een serie titels toe aan belangrijke ogendienaars.
Toen België, na het verdwijnen van Napoleon, met het Buurland uit het Noorden onder een nieuwe vorst werd verenigd, kreeg de adel van het Ancien Régime zijn voorrechten niet terug, maar behield een bijzondere sociale positie. Erkenning van zijn titels was mogelijk, terwijl ook nieuwe rekruten werden aangeworven. Na 1830, toen er alweer een nieuw koninkrijk werd opgericht, dat zich dit keer beperkte tot het huidige België, werden de vroegere voorrechten evenmin erkend. Er kwam dus geen senaat van edellieden tot stand, maar talrijke mensen verlieten af en toe het Salon of het Hangar Bleu om in het parlement te gaan zetelen, onder de vermomming van gewone afgevaardigden. In de administratie van het land speelden zij een grote rol, omdat zij nu eenmaal konden lezen en schrijven. Dat merk je nu nog in bepaalde legereenheden en in de diplomatie. Eenzevende van alle diplomatieke funkties wordt bezet door leden van de adel.
Artikel Zoveel van de grondwet bepaalde, dat de koning iemand bij wijze van gunst in de adel kon verheffen. De Nederlandse en de Skandinavische vorsten mogen dat ook, maar zij zijn het vergeten. Vooral Belgische zakenlui, politici, magistraten en hoge officieren werden geridderd, gebarond, gemarkiesd en gegraafd. De traditie wil dat een gewezen eerste-minister, indien hij wordt geadeld, de titel van burggraaf krijgt. Sommige generaals verwerven een titel op het slagveld, als kompensatie voor het feit dat zij, in tegenstelling tot hun soldaten, niet glorierijk zijn gesneuveld. Andere Belgen worden geadeld of krijgen een promotie als beloning voor het uitvoeren van een bepaalde opdracht. Soms blijft die beloning | |
[pagina 79]
| |
uit, maar er zijn geen gevallen bekend van edellieden die in staking gaan om een titelverhoging af te dwingen.
Vaste regels voor opname in de adel bestaan er niet. Zo worden af en toe zelfs Nederlandstaligen tot ridder geslagen. Iedereen kan een titel aanvragen en soms wordt men ook van hogerhand gepolst of men voor een van de kategorieën belangstelling heeft. De dienst voor de adel, die wonderlijk genoeg is ondergebracht bij het ministerie voor buitenlandse zaken, brengt verslag uit, de minister proposeert, maar de koning beslist zelf. Je mag hem niet omkopen. Je moet wél registratierechten betalen: 20.000 Belgische frank (ongeveer 1.031 snokkéle) voor jezelf en 20.000 fr voor elke levende afstammeling. Van het vierde kind af krijg je de vermindering waarop de Bond voor Grote Gezinnen zolang heeft aangedrongen. Dan hoef je maar 12.000 fr (681,5 snokkéle) te storten. Ook voor de erfelijkheid bestaan geen algemene voorschriften. De titel kan persoonlijk zijn, maar meestal gaat hij over op de oudste zoon. Alleen de mannelijke afstammelingen erven de titel, maar als het enige kind van een prins een meisje is, kan ook zij erfgename zijn.
●
Na de eerste wereldoorlog heeft de adel enkele klappen gekregen toen de frontsoldaten het algemeen stemrecht in hun ransel mee naar huis brachten. Welke noodlottige gevolgen dat op de lange duur zou hebben, kan elke toerist vaststellen. De landgoederen zijn kleiner geworden en ‘la vie au château’ is zo duur (o, het meiden- en knechtenprobleem!) dat verscheidene ridders, baronnen en zelfs prinsen de poort hebben opengezet voor bezoekers en bijverdiensten. ‘Adeltje kijken’ is ook in dit koninkrijk een sport geworden, die je kunt beoefenen in een kultureel en historisch kleedje. De ene kasteelheer plant bloembollen in zijn park, de andere houdt een ekspositie van munten, schilderijen en jachttrofeeën, een derde stelt zijn slot zelfs ter beschikking voor koncerten van Kamermuziek die vroeger voor een elite werd gekomponeerd. Niet iedereen doet mee. Er blijven nog flink wat edellieden over die hun familieschatten uit de veelkleurige folders van de VVV kunnen houden. Maar de worm zit in de blazoenen.
Is het niet typerend wat wij onlangs in de kranten moesten lezen? Alsof het de gewoonste zaak van de wereld is, heeft de Kamerkommissie voor de Grondwetsherziening zich eenparig uitgesproken voor een inkorting van de parlementsvakantie. In de grondwet van het Katolieke Koninkrijk aan de Noordzee werd destijds de opening van het zittingsjaar voor Kamer en Senaat vastgesteld op de tweede dinsdag van november. Dat gebeurde niet zomaar. De opstellers van de grondwet waren wijze mensen en zij hielden rekening met het feit dat een groot aantal leden, vooral van de Senaat, in de herfst helemaal geen tijd hadden om wetten te maken. De Hoge Vergadering bestond voor een belangrijk deel uit edellieden en gewone welgestelden, waarvan iedereen weet dat zij onmiddellijk na de zomer door velden en bossen moeten rennen om voedselvoorraad voor de winter bijeen te schieten. Konijnen, hazen, herten, reebokken, everzwijnen worden achtervolgd en ter beschikking gesteld van de nationale ekonomie. Het uitdunnen van het wild is ook een sociale plicht voor al wie begaan is met de veiligheid van het aartsvaderlijke platteland, dat blootgesteld is aan de vraatzucht van omnivoren en carnivoren. Maar wat is er geschied? Het algemeen stemrecht heeft een aantal stropers (meestal Vlamingen) in het parlement gebracht. Voor hen telt geen jachtseizoen. Zij hebben de eeuwenoude traditie aan hun gummi-laarzen gelapt en de bijeenkomst van Kamer en Senaat met een maand vervroegd.
Demokratizering is goed. Zij heeft helaas ook haar negatieve zijde. Verworvenheden van het verleden worden gewoon opzijgeschoven.
●
Ook de kranten van tegenwoordig durven wel eens oneerbiedig te zijn.
Ik bewaar een knipsel met een verslag over een koninklijke jachtpartij in de Ardennen:
‘'s Avonds was er een feest en er werd wild gegeten.’
●
Vrienden uit onze eigen Latijns-Turkse adel, die weinig kontakten hebben met de Westerse tradities, vragen mij nu, wat zij moeten doen als zij ooit eens door adellijke Belgen op een jachtpartij worden uitgenodigd.
Ik zou uit eigen ervaring kunnen putten, maar ik doe dit liever uit het ‘Livre des Usages et Coutumes de la Noblesse’, het héérlijkste boek dat ik de jongste jaren heb gelezen. Dit ‘Livre’ paart een rijke geestelijke en praktische kennis aan een fijne zin voor treffende formuleringen. Jammer genoeg bestaat het alleen in het Frans. De vereniging van de adel in het Katolieke Koninkrijk kan haar gewoonten en gebruiken alleen maar in die taal propageren. Zij raadt haar leden wél aan, de taal van hun streek te leren. ‘De gebruikelijke taal’, zegt zij, ‘en ook de literaire’. Zij drijft het eks- | |
[pagina 80]
| |
tremisme niet zover, die gebruikelijke en literaire taal zélf te gebruiken. Tenzij helemaal achteraan in het boek, om de goede Nederlandse vertaling te geven van de ‘protocolaire formulieren’: edellieden moeten altijd perfekt weten hoe zij iemand moeten aanspreken en hoe zij een brief moeten beginnen en eindigen. De inhoud is van minder belang. Maar dit terzijde.
Op pagina 54 vond ik, in de rubriek ‘Chasse’, vele nuttige inlichtingen. Enigszins tot mijn verwondering bleken zij niet veel positiefs te bevatten. Ik ontdekte in ‘Chasse’ bijna alleen maar wat je niét mag doen als je met adellijke Belgen op jacht gaat.
Om te beginnen mag je het wild niet vóór de neus van je buren wegschieten. Je mag ook geen zogenaamde jachtverhalen vertellen die niemand gelooft. Is je geweer niet gezegend en heb je geen geluk, dan mag je niet rondlopen zeggende ‘In deze godvergeten woestijn is niets te zien’. Het ‘Livre des Usages et Coutumes de la Noblesse’ voegt eraan toe, dat over een twijfelachtig schot niet wordt geredetwist en dat je ook niet hardnekkig mag proberen een buit in de wacht te slepen waarop ook je buurman heeft geschoten: ‘Hij zal er gelukkig om zijn, en zijn tevredenheid zal méér opbrengen dan het toevoegen van een betwist stuk aan uw eigen tableau’.
Een andere goede raad van het ‘Livre’: ‘Geef een behoorlijke fooi aan de wachters en verhoog die fooi als u een goed geslaagde jacht hebt gehad’.
Dit noem ik een mooi, menselijk trekje van de Vereniging, die ik alleen maar kan loven omdat zij haar dienaren zulke achting toedraagt en ze wil laten delen in de gunsten van Diana.
Op pagina 57 staat een rubriekje: ‘Attitude envers les serviteurs’. Daarin wordt uitgelegd dat de betrekkingen tussen meesters en dienaren in de adel altijd met meer welwillendheid waren doordrenkt dan in andere milieus: ‘Het is een traditie die moet worden gehandhaafd. Men wordt pas goed gediend als men goed beveelt. De bevelen moeten vastberaden en klaar maar ook beleefd worden gegeven. Men zal er voor zorgen, voor de bewezen diensten te bedanken.’
Rechtuit gezegd, dit vind ik edel.
●
Het ‘Livre des Usages etc’ is een boek dat, gedrukt met sierlijke zwarte letters op proper wit papier, met in de marge rode rubriektiteltjes om de lektuur te vergemakkelijken, de kroon op het werk zet. Ik heb onder deze kroon veel opgestoken over de geest en de levensatmosfeer in de Hogere Stand van België die men hier ook de Elite noemt. Soms dacht ik de geur op te snuiven van een goed geboende, zwaar versierde oude kast die je plotseling, na jaren, weer eens opentrekt om er een perkamentje te zoeken. Enkele pagina's lang heb ik ook gedacht dat het boek was geschreven door de heer P.G. Wodehouse, alle liefhebbers van Engelse humor welbekend. De geest van Jeeves, zijn butler, kwam mij waarschuwen. Dit is geen entertainment over het Viktoriaanse tijdperk. Dit is Savoir-Vivre in modern België.
Savoir-Vivre van een groep die, volgens pagina 21, voor de grote meerderheid behoort tot ‘families voor wie de katolieke godsdienst een precieuze traditie vormt’. Want: ‘Een trouw geloof verbonden met de traditionele praktijken van de eredienst is een machtig element voor evenwicht en more'e kracht’. Het blijkt dat in talrijke Belgische lokaliteiten de ‘organizatie van de religieuze praktijk en van het kulturele patrimonium’ aan bepaalde adellijke families biezondere voorrechten verleent: ‘speciale bidplaatsen, ontvangst van wijwater, gebeden voor de overledenen, diverse vormen van voorrang op andere gelovigen, enz.’ - ‘Het is nodig, deze tradities te behouden die overeenstemmen met de rol en de plichten van de elite’.
Welke zijn die rol en die plichten?
Overal moeten Eer, Waardigheid en Tradities worden gesteund en geëerbiedigd. De adellijke kinderen moeten hun adellijke ouders nog méér eren dan de anderen. Zij moeten goed zorgen voor het familiale erfgoed. Zij moeten de souvenirs van het adellijke geslacht bewaren, van vreemden terugkopen of desnoods in een muzeum laten opbergen, erover wakende dat dit volgens de nodige instrukties gebeurt. Zij moeten de koning, de vlag en de nationale instellingen dienen. Zij moeten bij feestelijke gelegenheden de voorrang van de diverse rangen, graden en hoogwaardigheidsbekleders goed in acht nemen. Zij mogen een eenvoudige markies niet naast een prins aan tafel zetten. Kortom, zij moeten een hondeleven leiden.
●
Achter het hoofdstuk ‘Chasse’ vond ik een treffende beschrijving van het ‘Vie de château et séjour à la campagne’. Wie zou denken dat het leven op een kasteel en op een buitentje meevalt als je een edelman bent, moet maar vlug zijn mening herzien.
‘Een invité’, zegt ons het Livre, ‘mag zich nooit gedragen alsof hij zich thuis waande.’ | |
[pagina 81]
| |
Wij zullen niet betwisten dat dit voor sommigen een waarborg voor een prettige vakantie kan zijn. Maar wacht!
De invité moet wél tonen ‘dat hij zich bij zijn gastheren op z'n gemak voelt en dat hij gevoelig is voor de inspanningen die zij doen om het huis voor hem aangenaam te maken’. Hoe moet hij dat precies tonen? Ziehier: ‘Wees diskreet, loof de wijn en de keuken, vergelijk de Bordeaux en de Bourgogne met de uwe, maar wijs op de superioriteit van de wijn in dit huis. Stoor het personeel niet door buitenissige oproepen, laat uw broek niet vijf minuten vóór het diner opstrijken, laat de vergaarbakken niet leeglopen door de waterkraantjes open te laten staan, gebruik nooit de stylo van de heer des huizes, misbruik zijn briefpapier niet, waardeer zijn sigaretten en sigaren maar rook liever de uwe, behalve na de eetmalen’.
Als het waar is, dat goede voorschriften worden geïnspireerd door fouten en misbruiken, dan geloof ik dat de voorgeschiedenis van deze Levenskunst niet minder opwindende lektuur moet zijn.
‘Wees zo goed, als het regent, wat vaak gebeurt als men buiten verblijft, de vierde man te zijn als de “Patron” wil bridgen. Als het weer onverwachts goed is, stel dan uw auto ter beschikking voor een uitstapje. maar vermijdt de benzine van het huis te gebruiken, tenminste niet zonder betalen.’ Begeeft u zich onder een warm zomerzonnetje onder het gewone volk? Hoho! ‘Dames en jonge meisjes zullen erop letten dat zij op het platteland geen overdreven korte klederen dragen. Zij moeten eraan denken dat zij als leden van een milieu dat het voorbeeld moet geven, de landelijke bevolking geen aanstoot mogen geven door een kledij die amper aan het strand is toegelaten.’
●
Vroeger werden de belangrijke raadgevingen aan jonge edellieden verstrekt door de douairières, die met gezag en wijsheid over de familie regeerden. Nu dit instituut zo goed als verdwenen is en het gezag van de ouderen over het algemeen zo pijnlijk wordt aangetast, deed zich een leemte gevoelen die het Livre, naar zijn zeggen, met zijn geschrift heeft willen vullen. Het vult uitstekend:
‘De zeer jonge lui schijnen het dragen van hoeden te verzaken. Dit gebruik moet worden verboden bij officiële of mondaine bijeenkomsten. Een begrafenis en een huwelijk woont men niet bij, een bezoek legt men niet af zonder hoed, maar bij de gelegenheden dat men gelooft te kunnen rondlopen zonder hoofddeksel, zal men zorgvuldig vermijden anderen dan intimi te groeten met een familiair gebaar van de hand: men zal het hoofd neigen en dat des te beter doen aangezien men het niet kan ontbloten.’
Het hoofd is inderdaad een van de adellijke lichaamsdelen die men niet alleen màg maar ook moét ontbloten, zij het dan voor een luttele wijle. Dit heeft een groot belang voor het waardige voortbestaan van de aristokratie. Pagina 34 en 35 zeggen het ons duidelijk: ‘Een huis kan alleen voortbestaan indien zijn leden blijven behoren tot hetzelfde sociaal milieu. De huwelijken die de homogeniteit van 't milieu verbreken, brengen niet enkel min of meer ernstige moeilijkheden mee, naargelang de graad van verscheidenheid die zij veroorzaken. Daarom roepen de mésaillances niet alleen maar problemen op in verband met zuiver wereldse ijdelheid’.
Let wel, het Livre barst niet in tranen los bij de gedachte dat een adellijke juffrouw zich in de echt laat meeslepen door een burger: ‘Het ongetwijfeld overdreven belang dat men vroeger hechtte aan het bezit van talrijke “quartiers de noblesse” kwam voort uit de hoge opvatting die men had over de stabiliteit van de families. Het spreekt vanzelf dat het recht op adellijke titels tegenwoordig niet meer volstaat om betrouwbare aanduidingen te geven over de eenheid van opvoeding en rang die in deze delikate zaak het positieve element vormen dat men in acht moet nemen. Bovendien heeft de Belgische adel altijd opengestaan voor families die opstegen door hun arbeid en door de uitoefening van hoge openbare ambten. Dit is de intieme voorwaarde voor zijn duurzaam bestaan, maar de transformaties moeten gebeuren met de nodige kontinuïteit en progressiviteit’.
●
Dit gelezen hebbende, koester ik één wens. Het Livre mag tot nog toe alleen maar ter hand worden gesteld aan betalende leden van de ‘Association de la Noblesse du Royaume de Belgique’. Ik geloof dat het een ruimere lezerskring verdient, in het binnenland maar ook ver daarbuiten, in Latijns-Turkije en met name in Urnay, waar de bevolking nog geen moderne opvattingen over de adel heeft. Is het niet mogelijk dat de uitgeverij ‘Tradition & Vie’ er een pocketeditie van maakt, zodat niet alleen de elite maar ook de anderen, dank zij hun arbeid, kunnen opstijgen tot de ijle hoogten waar traditie en leven elkaar duurzaam en homogeen omstrengelen, tot de intieme voorwaarden voor eenheid van opvoeding en rang vervuld zijn? |
|