| |
| |
| |
Gevel van het Letterkundig Museum, Juff. Idastraat 11, Den Haag. (Fotobureau Thuring, Den Haag)
| |
| |
| |
het nederlands letterkundig museum en documentatiecentrum
gerrit borgers ● konservator ● den haag
De Letterkundige Verzameling van het Haagse Gemeentearchief.
In het jaar 1923 werd in Den Haag en later in Amsterdam een grote letterkundige tentoonstelling georganiseerd. De toenmalige gemeentearchivaris van Den Haag, Dr. W. Moll, vatte naar aanleiding hiervan het plan op om naast de verzameling brieven van Haagse schilders, die in het Gemeentearchief bijeengebracht was, ook een letterkundige verzameling aan te leggen.
Voor dit plan verwierf hij de steun van het tentoonstellingsbestuur - op voorwaarde dat de verzameling een nationaal en niet specifiek Haags karakter zou dragen - en vervolgens ook van het gemeentebestuur van Den Haag. De medewerking van de auteurs was aanvankelijk gering: slechts een twintigtal letterkundigen stond zijn inzending op de tentoonstelling af. Maar weldra bleek welke resultaten met een aktieve akquisitie te bereiken waren: Dr. Moll begon vanaf 1924 cirkulaires aan schrijvers toe te zenden en al spoedig stroomden de bescheiden op onbescheiden wijze het Haagse Gemeentearchief binnen. Toen in 1926 een nieuw archiefgebouw werd betrokken, werd voor de Letterkundige Verzameling een afzonderlijk vertrek ingericht en 30 jaar na de oprichting was deze verzameling tot een koekoeksei in het archiefnest geworden en bevatte niet minder dan 360 dozen met dokumenten van en over ongeveer 1500 Nederlandse auteurs.
| |
De oprichting van het Letterkundig Museum.
Een tweede tentoonstelling, De Nederlandse letterkunde in honderd schrijvers, op 20 december 1952 in het Haags gemeentemuseum geopend, gaf de stoot tot de oprichting van het Nederlands Letterkundig
| |
| |
Napluizen van dokumenten in het vroegere gebouw van het Letterkundig Museum.
| |
| |
Museum en Documentatiecentrum. Bij de opening sprak Dr. J. Hulsker de wenselijkheid uit om met steun van het Rijk en de gemeente Den Haag tot een zelfstandige instelling te komen, die het werk én de kollektie van de Letterkundige Verzameling zou overnemen en verder uitbreiden. En zo passeerde op 18 december 1953, na een aantal voorbereidende besprekingen, de stichtingsakte, waardoor het Letterkundig Museum tot stand kwam en met de opbouw van een nationale en centrale instelling kon worden begonnen op de fundamenten van de Letterkundige Verzameling uit het Haagse Gemeentearchief.
Dat men aan deze Stichting een nationaal karakter wilde geven, blijkt wel uit het feit, dat niet alleen het Rijk en de gemeente Den Haag in het bestuur vertegenwoordigd werden, maar ook de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, de Vereniging van Letterkundigen en de Koninklijke Nederlandsche Uitgeversbond. Subsidies, hoofdzakelijk van het Rijk en de gemeente Den Haag, maar ook van enkele Provinciale Staten en donaties van een tweetal uitgeverijen, maken de werkzaamheden van het Museum mogelijk.
Bij de oprichting had tenslotte de gemeente Den Haag de zorg voor de huisvesting van het Museum op zich genomen, niet vermoedend, dat dit nog jarenlang zorgelijk zou blijven. Er werd in december 1954 op één kamer in het voormalig raadhuis aan de Groenmarkt met het werk begonnen. Voor het onderbrengen van de Letterkundige Verzameling was deze ruimte te klein, zodat de tijd voornamelijk besteed werd aan het ontwerpen van een goed systeem voor de opberging en katalogisering van het nog te verwachten bezit (waarbij zeer veel profijt van de ervaringen van de zusterinstelling in Antwerpen is getrokken) en aan de verzorging van de eerste uitgave van het Museum: een biblio- en biografisch kaartsysteem over de Noord- en Zuidnederlandse letterkunde. Op 28 oktober 1955 waren er nog drie kamers beschikbaar gekomen en o.a. met stalen rekken voor de dokumentendozen ingericht, zodat op die dag de Letterkundige Verzameling kon worden overgebracht. Langzamerhand kwamen meer kamers in het oude raadhuis vrij, zodat er eind 1964 een achttal voor het Museum beschikbaar waren. Op dat moment moest het Museum echter verhuizen, aangezien het gedeelte van het vroegere raadhuis waarin het Museum was ondergebracht, in verband met de verbouwingsplannen in de Haagse binnenstad, afgebroken diende te worden. Een tijdelijk onderkomen werd gevonden aan het Nassauplein, tijdelijk, omdat ook hier nog steeds geen ruimte genoeg was om eksposities in te richten. Gelukkig werd een jaar later een gebouw gevonden dat wél voor dit doel geschikt bleek, een stijlvol vroeg-achttiende-eeuws pand aan de Juffrouw Idastraat, waarvan de gevel en een tweetal stijlkamers onder toezicht van Rijksmonumentenzorg waren gerestaureerd en het interieur geheel verbouwd en aan de eisen van een letterkundig museum aangepast werd. Nadat de leeszaal reeds op 1 december 1965 weer voor het publiek toegankelijk was geworden, vond de officiële opening van het nieuwe gebouw - mét een permanente
ekspositie van Letterkundige dokumenten uit eigen bezit, 1750 - heden - plaats in mei 1966.
| |
De verzameling van het Letterkundig Museum.
Wat verzamelt het Letterkundig Museum nu eigenlijk? Om met een negatief antwoord te beginnen: géén boeken. Het zou vrij zinloos zijn om op geringe afstand van de Koninklijke Biblioteek met het aanleggen van een biblioteek te beginnen, temeer daar deze Koninklijke Biblioteek sedert de oprichting van het Museum zich meer systematisch op het aanschaffen van Nederlandse belletrie is gaan toeleggen. Dat dit gebeurt, is een uitvloeisel van de in de stichtingsakte van het Museum
| |
| |
Huidige leeszaal van het Letterkundig Museum (foto Nico Naeff, Den Haag).
| |
| |
verankerde samenwerking: de K.B. en het Letterkundig Museum vormen a.h.w. een personele unie, doordat bepaald werd dat de bibliotekaris van de K.B. qualitate qua direkteur van het Letterkundig Museum zou zijn. Vanaf de oprichting trad dientengevolge Prof. Dr. L. Brummel als direkteur op, totdat hij op 1 januari 1963 werd opgevolgd door Dr. C. Reedijk, de huidige bibliotekaris van de K.B.
Op de stelregel ‘geen boeken’ zijn echter enkele uitzonderingen. Zo is er wel, ten behoeve van de Museumstaf en de leeszaalbezoekers, een bescheiden vakbiblioteek met werken over Nederlandse letterkunde en letterkundigen. Ook zijn er enkele schrijversbiblioteken, zoals van Kloos, Slauerhoff en De Mérode, die deel uitmaakten van de geschonken verzamelingen en ten slotte verzamelt het Letterkundig Museum, zowel voor raadpleging als voor tentoonstellingsdoeleinden, letterkundige tijdschriften en vooral de minder verbreide, dikwijls gestencilde of gehectografeerde, jongerentijdschriften.
Maar wat wordt dan wél bijeengebracht? Alles, wat buiten het eindresultaat, het boek, op de schrijver en zijn werk betrekking heeft. In de eerste plaats zijn dat de handschriften, waaronder ook de typoscripten gerekend worden - (Wist u dat een typoscript van Slauerhoff haast even onleesbaar is als zijn handschrift?) Verder gekorrigeerde drukproeven, aantekeningen, afschriften, kontrakten e.d. Ook officiële en persoonlijke dokumenten, als oorkonden, bulla's, feestmenu's met en zonder handtekeningen, alba amicorum, geboorte-, huwelijks- en overlijdensaankondigingen, enz.
Een tweede, zeer belangrijke kategorie wordt gevormd door de brieven, zowel die door de auteur geschreven als die door hem ontvangen zijn of zelfs door niet-auteurs (b.v. een nabestaande aan een uitgever) over een auteur of zijn werk zijn geschreven.
Ook prospektussen, folders en cirkulaires worden verzameld.
Een zeer uitgebreide en veel geraadpleegde afdeling is de knipselkollektie, waarin recensies per besproken auteur in kronologische volgorde worden bewaard.
Ook voor de ikonografische verzameling bestaat, zowel van de zijde van partikulieren, als van die der pers, de uitgeverij, de televisie, grote belangstelling. Hierin worden duizenden foto's, bevestigd op een zuurvrij karton van een viertal vaste maten, in alfabetische volgorde der schrijversnamen opgeborgen. Bovendien behoren ook geschilderde, getekende en gebeeldhouwde portretten en illustraties tot deze afdeling.
Sedert korte tijd is ook een begin gemaakt met de kompletering van de reeds vrij uitgebreide verzameling rijmprenten.
Ten slotte zijn er nog de bandopnamen van schrijvers die uit eigen werk lezen of geïnterviewd worden, grammofoonplaten en films en allerlei uiteenlopende voorwerpen en kuriosa. Bij het verzamelen van de laatste groep die uiteenloopt van schrijfbureaus tot penhouders, van snuifdozen tot inktkokers, wordt een zekere voorzichtigheid in acht genomen, maar toch was het mogelijk met voorwerpen uit deze voorraad op de Couperustentoonstelling van 1963 een gedeeltelijke rekonstruktie van zijn werkkamer te tonen.
| |
De verwerving en de verwerking van het materiaal.
Het Museum verheugt zich in de eerste plaats in het steeds toenemen van het aantal spontane schenkingen. Maar ook wordt getracht literaire
| |
| |
Brief van Emile Zola aan Frans Netscher.
| |
| |
dokumenten te verwerven door bezoeken en korresponderen, dikwijls in kombinatie met andere aktiviteiten die de staf toch reeds in kontakt met schrijvers, verwanten van schrijvers, verzamelaars, uitgevers en boekhandelaren brengen. Afgezien van de hieruit voortvloeiende aanwinsten hebben ook reeds vele schrijvers, soms op meer, soms op minder officiële wijze, hierdoor hun literaire nalatenschap aan het Museum vermaakt. Slechts zelden wordt iets aangekocht, hoewel dit in bepaalde omstandigheden wel degelijk tot de mogelijkheden behoort, evenals het afstaan van bepaalde kollekties in bruikleen of onder zekere voorwaarden. De grootte der aanwinsten loopt uiteraard sterk uiteen, nu eens bestaat deze uit een of enkele brieven, dan weer uit een gehele nalatenschap met kisten vol dokumenten. Vooral de laatste tijd neemt het aantal uitgebreide schenkingen sterk toe, zoals b.v. de nalatenschappen van C.S. Adama van Scheltema, F. Coenen, Herman Gorter, Nico van Suchtelen, P.N. van Eyck, Constant van Wessem, Frans Bastiaanse, Dirk Coster en Anthonie Donker uit de afgelopen twee jaar.
Iedere schenking die binnenkomt wordt eerst in een Aanwinstenregister globaal omschreven en van een nummer voorzien. Vervolgens wordt ieder blad van de kollektie op de achterzijde met hetzelfde nummer bestempeld en naar de kataloguskamer doorgegeven, waar de dokumenten in rubrieken worden verdeeld, op kataloguskaarten beschreven en bij de verzameling van de letterkundige waarop ze direkt betrekking hebben, opgeborgen. In tegenstelling tot de werkwijze bij een archief blijven de dokumenten dus niet bijeen zoals ze zijn binnengekomen, maar de brieven van schrijver X komen bij de kollektie-X, die van de schrijver Y bij de kollektie Y, enz. Het voordeel hiervan is, dat de raadpleger alles bijeen vindt en niet in een groot aantal verschillende kollekties hoeft te kijken en wil men - wat slechts sporadisch voorkomt - weten uit welke schenking een bepaald dokument afkomstig is, dan hoeft men slechts het nummer van het dokument in het Aanwinstenregister op te zoeken om hierover volledig geïnformeerd te worden.
De dokumenten worden niet uitgeleend, tenzij, onder bepaalde voorwaarden, voor goed bewaakte tentoonstellingen of aan leeszalen van wetenschappelijke biblioteken voor een onderzoek van voldoende importantie en onder zekere garanties.
| |
Het raadplegen der dokumenten.
Het meest gebruikelijk is, dat de papieren in de leeszaal van het Museum worden geraadpleegd. Voor de handschriften van nog niet gepubliceerd werk en voor brieven van of aan letterkundigen die nog leven of nog niet langer dan 50 jaar geleden zijn overleden, moet echter altijd tevoren toestemming tot inzage van de schrijver of zijn erfgenamen verkregen zijn.
Het meest worden de kranterecensies, die in een aparte afdeling zijn ondergebracht, door de bezoekers van de leeszaal geraadpleegd. Het is eveneens mogelijk van deze recensies - evenals van handschriften en brieven, nadat de daarvoor vereiste toestemming is verkregen - fotokopieën te bestellen.
Ook bestaat er veel belangstelling voor de vele foto's die in de Ikonografische afdeling zijn ondergebracht. Reprodukties van deze foto's kunnen eveneens worden besteld, doch bij publikatie dient dan eerst het copyright te worden geregeld indien het een opname van een beroepsfotograaf betreft. Door deze regeling staan vele beroepsfotografen hun foto's van letterkundigen aan het Museum af, dat in zekere zin als een bemiddelingsbureau tussen deze fotografen en uitgevers,
| |
| |
Ekspozitieruimte in het Letterkundig Museum.
| |
| |
pers, t.v., enz., fungeert. Evenals dit voor dokumenten het geval is, worden uit de Ikonografische afdelingen schilderijen, tekeningen, etsen, beelden en fotografische vergrotingen onder bepaalde voorwaarden ten behoeve van tentoonstellingen uitgeleend.
Behalve dat men in de katalogus van het Museum kan vinden wat zich in zijn kollekties bevindt, is er ook een begin gemaakt met de beschrijving van wat elders aan literaire dokumenten bewaard wordt. Op deze wijze is reeds het bezit van het Huis van Looy te Haarlem en een groot deel der kollektie van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden op gekleurde kaarten genoteerd, die tussen de witte kaarten van de Museumkatalogus zijn geplaatst. Het is de bedoeling deze centrale katalogus van literaire dokumenten in de toekomst steeds verder uit te breiden, zodat de informatie op dit punt aan belangstellenden zo volledig mogelijk kan zijn. Ten slotte is er een aparte dienst voor inlichtingen, die op schriftelijke of, gedurende de middaguren, telefonische aanvragen informatie verschaft over adressen, prijzen, geboortedata, bibliografische gegevens e.d. van Nederlandse auteurs.
| |
De uitgaven van het Museum.
Zoals reeds werd vermeld, is het Museum in het eerste jaar van zijn bestaan onmiddellijk begonnen aktief naar buiten op te treden door de uitgave van de z.g. Mededelingen van de Documentatiedienst, een bio- en bibliografisch kaartsysteem over Noord- en Zuidnederlandse auteurs. Het is een gemeenschappelijke uitgave van het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven en het Letterkundig Museum, waarin per jaar 100 à 120 kaarten verschijnen. Op grote kaarten, de z.g. basiskaarten, wordt de volledige naam van de schrijver vermeld, zoveel mogelijk in de vorm, zoals deze vóór 1811 in het doopregister en na 1811 in de geboorte-akte voorkomt. Voorts worden de geboortedatum en -plaats en eventueel ook de overlijdensdatum en -plaats hierop vermeld, ook weer ontleend aan geboorte-, overlijdens- en bevolkingsregisters. Met opzet wordt niets ontleend aan reeds bestaande publikaties om een eventueel gemaakte fout niet te kontinueren.
Op de biografische kaarten worden in kronologische volgorde de voornaamste gegevens over het leven van een auteur vermeld en de bibliografische kaarten bevatten, eveneens kronologisch, alle afzonderlijk verschenen werken, dus ook de herdrukken en vertalingen, in een beschrijving die het boek volkomen determineert zonder al te uitvoerig te zijn.
Ook voor de bibliografische kaarten wordt niet uitgegaan van bestaande bibliografieën, maar elk boek moet onder ogen van de samensteller geweest zijn, hetgeen in sommige gevallen zeer veel tijd vergt en waarbij een dankbaar gebruik gemaakt wordt van de medewerking van schrijvers en uitgevers. Het resultaat echter is een grote mate van nauwkeurigheid, al blijven omissies, vooral bij uitgaven in eigen beheer, niet uitgesloten. Het voordeel van het kaartsysteem is evenwel, dat bij het ontdekken van een fout een z.g. korrektiekaart kan worden uitgegeven.
Vanaf 1954 zijn op ongeveer 1350 kaarten gegevens over 300 schrijvers verwerkt, waaronder ook een aantal Friese auteurs, wier kaarten in samenwerking met het Frysk Letterkundich Museum werden samengesteld.
Een tweede uitgave is op een breder publiek gericht en werd, aanvankelijk als een begeleidende uitgave bij de letterkundige tentoonstelling Twee Meesters, in 1958 ter hand genomen. Het zijn de Schrijvers Prentenboeken, aan één auteur gewijde platenatlasjes, waarvan er op dit
| |
| |
De konservator G. Borgers met zijn assistente Ellen Warmond in zijn werkkamer.
| |
| |
ogenblik 12 verschenen zijn. Ze zijn te beschouwen als kleine literaire tentoonstellingen in boekvorm, aangevuld met een inleiding, een bio- en bibliografie en vele citaten. Tot nu toe zijn in deze reeks, die door uitgeverij De Bezige Bij in de handel wordt gebracht, de volgende schrijvers behandeld: A. Roland Holst, S. Vestdijk (de genoemde ‘twee meesters’), J. Greshoff, H. Marsman, Menno ter Braak, J. Slauerhoff, Pierre Kemp, Anna Blaman, Louis Couperus, Herman Heijermans en Herman Gorter, terwijl het tiende deel als afsluiting van de eerste reeks niet aan één figuur, maar aan De beweging van vijftig gewijd was. Vervolgens werd, wederom in samenwerking met het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, in 1960 begonnen met de uitgave van een jaarlijks verschijnende map met 10 grote portretten van Noord- en Zuidnederlandse letterkundigen. Deze uitgave is vooral bestemd voor klaslokalen van middelbare scholen en leeszalen van openbare biblioteken, maar ook enkele boekhandelaren hebben zich hierop geabonneerd om de portretten als etalagemateriaal te kunnen gebruiken.
Ten behoeve van neerlandici en ook om het belang van letterkundige dokumenten naar buiten te demonstreren, verscheen tenslotte vanaf 1962 de tijdschriftuitgave Achter het Boek. In de afleveringen hiervan worden komplete korrespondenties, verschillende handschriftversies van een letterkundig werk, dagboeken e.d. dokumenten gepubliceerd, geïllustreerd met facsimiles, portretten en andere afbeeldingen die op de weergegeven teksten betrekking hebben. De reeds verschenen afleveringen bevatten: Marcellus Emants, Brieven aan Frits Smit Kleine, verzorgd en ingeleid door Pierre H. Dubois; H. Marsman, Vijf versies van ‘Vera’, ingeleid door Arthur Lehning en verzorgd door Daisy Wolthers; Dr. H.W. van Tricht, Over de Tagore-vertalingen van Frederik van Eeden; Jan ten Brink/Cd. Busken Huet, Brieven aan de uitgever van het tijdschrift Nederland, 1873-1886, verzorgd en ingeleid door Dr. L. Brummel: De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en H. Marsman, verzorgd door A.P. Verburg en ingeleid door H.A. Wage, en De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Arnold Ising jr., verzorgd en ingeleid door Harry G.M. Prick.
| |
Letterkundige tentoonstellingen.
Een museum is een instituut dat tentoonstellingen inricht. Dit geldt dus ook voor een letterkundig museum. Dikwijls echter wordt het bezwaar geopperd dat letterkunde ongeschikt is om tentoongesteld te worden, maar uitsluitend gelezen en niet bekeken dient. Teoretisch is dit ongetwijfeld juist. Misschien is dit zelfs wel de verklaring voor het late ontstaan van dit type museum. Maar... de praktijk trekt zich van dit teoretisch zuivere standpunt steeds minder aan. In drommen trekt men er op uit om op de boekenmarkten of in Carré schrijvers te zien, men is nieuwsgierig naar de figuur of de wereld ‘achter het boek’ en een goed opgebouwde letterkundige tentoonstelling is al herhaaldelijk een stimulans tot lezen of verder lezen gebleken. Een ‘goed opgebouwde letterkundige tentoonstelling’ wil niet alleen zeggen dat deze moet worden ingericht door krachten, die ervaring hebben op het gebied van ekspositiekunst en -techniek en in staat zijn van op zichzelf weinig spektakulair materiaal een aantrekkelijk geheel te maken door middel van vergrotingen, blikvangers, teksten aan de wand, verrassende opstellingen e.d. Het wil ook zeggen dat men bij het inrichten er niet voor terug moet schrikken didaktisch te zijn, dat men hoofdzaken van bijzaken moet onderscheiden, dat men gerust het aksent op bepaalde facetten mag laten vallen, hoewel andere facetten ook denkbaar zouden zijn, kortom, dat men een tentoonstelling samenstelt alsof men een essay over een auteur of een groep auteurs schrijft.
Door de langdurige ‘voorlopige’ huisvesting kon het Museum de
| |
| |
eerste elf jaar van zijn bestaan binnenshuis niet voldoen aan zijn museale opdracht: er was eenvoudig geen ruimte voor. Dit verhinderde echter niet dat het deze taak toch op zich nam, zij het dan buitenshuis, waarbij het vooral van de gastvrijheid van het Haagse Gemeentemuseum geprofiteerd heeft. In 1956 werd de eerste grote tentoonstelling in Den Haag geopend, Van jaar tot jaar, van boek tot boek, waarin ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de Vereniging van Letterkundigen een overzicht gegeven werd van de Noord- en Zuidnederlandse letterkunde van 1905-1955. Dit debuut had een groot sukses en de tentoonstelling werd nog een tweede maal ingericht in het Gemeentemuseum van Arnhem. Twee jaar later volgde, ditmaal naar aanleiding van de 70e verjaardag van A. Roland Holst en de 60e van S. Vestdijk, de reeds genoemde ekspositie Twee meesters, eveneens in het Haags Gemeentemuseum. De tentoonstelling Logboek van Slauerhoff werd in 1961 geopend in het Van Looy-museum te Haarlem en vervolgens in Leeuwarden, Groningen, Rotterdam, Antwerpen en Den Haag opnieuw getoond. In 1963 volgde, weer in het Haags Gemeentemuseum, Vijf werelden van Couperus en een jaar later, in samenwerking met het Toneelmuseum te Amsterdam, de in dit museum geopende herdenkingstentoonstelling Herman Heijermans, die daarna ook nog in Rotterdam, Antwerpen en Den Haag te bezichtigen was.
Behalve deze grote tentoonstellingen heeft het Museum ook vele kleinere eksposities ingericht, zoals deze over Willem Kloos, J. Greshoff, 125 jaar Haagse letterkunde (jubileum-Van Stockum), Jan Wolkers, Lucebert, Willem Hussem, De beweging van vijftig en J.H. Leopold. Ook heeft het aan tal van tentoonstellingen die door andere instellingen werden georganiseerd, zijn medewerking verleend. Dikwijls bestond deze medewerking uit de volledige inrichting van de ekspositie, zoals dit o.a. het geval was bij 100 jaar Max Havelaar (Multatuligenootschap, 1960), Nieuws van de Zwarte Man (over Pierre Kemp, Pierre Kempstichting, 1961), Anna Blaman (Ned. Boekverkopersbond, afd. Rotterdam, 1965, afd. Nijmegen, 1966), 150 jaar Nederlandse letterkunde (C.P.N.B., 1965), welke tentoonstelling deel uitmaakte van de boekenmarkt in het R.A.I.-gebouw te Amsterdam, en ten slotte A.M. de Jong, 1888-1943, welke tentoonstelling thans te bezichtigen is in het De Jong-Museum te Nieuw-Vossemeer.
| |
Tot besluit.
De ironie van het lot wil, dat, nu eindelijk de gelegenheid tot het inrichten van wisselende eksposities in het eigen gebouw is geschapen, hierin voorlopig geen nieuwe tentoonstellingen zullen worden gehouden. Door het steeds toenemende bezoek, de uitbreiding der dienstverlening, (o.a. door het vervaardigen van fotokopieën), de uitgebreide kollekties die verworven werden, maar ook verwerkt moeten worden (de nalatenschap Donkersloot b.v. bestond uit ruim dertig kisten met dokumenten), de achterstand in de publikaties die dient ingehaald, de twee verhuizingen die de nodige stagnatie hebben veroorzaakt, en de tijdelijke onmogelijkheid het uit elf personen bestaande personeel uit te breiden, door al deze faktoren is het raadzaam voor enige tijd alle energie op de interne werkzaamheden te richten. Maar ook de vaste ekspositie, gekombineerd met een bezichtiging van de rest van het gebouw, is ruimschoots een tocht naar de smalle Juffrouw Idastraat in het hartje van Den Haag waard en het is te hopen dat deze summiere uiteenzetting u - voor zover u niet reeds kind aan huis bent - er toe brengen zal het Letterkundig Museum eens met een bezoek te vereren. |
|