tijdschriften en boeken
Emigranten, Nederlandse vluchtelingen in Duitsland (1550-1600).
Al in de eerste helft van de 16e eeuw waren inwoners van de Nederlanden verplicht, omwille van hun geloofsovertuiging, de wijk te nemen naar het buitenland, aanvankelijk meestal naar Duitsland, later ook naar Engeland. Het verschijnsel kon toen zeker nog niet massaal genoemd worden en het ging toen hoofdzakelijk nog om Lutheranen. Vanaf de eerste strenge mandementen (ca 1550) ontstonden opeenvolgende belangrijker golven van uitwijkingen omwille van religieuze motieven. Hoogtepunten vormden het optreden van Alva en de militaire heroveringen van de Nederlanden door Alexander Farnese. Het ging nu hoofdzakelijk om Calvinistische emigranten en in mindere mate om Lutheranen en Doopsgezinden. Dr. R. van Roosbroeck heeft zijn studie beperkt tot de 2e helft van de 16e eeuw en het Duitse Rijk, omwille van het massale karakter van de uitwijkingen tijdens die periode en in die richting.
‘Een menselijk beeld ... tekenen van de Nederlandse balling in de 16e eeuw’, zo formuleert Robert van Roosbroeck de opzet van zijn studie op p. 9. In dit ‘vrij algemeen beeld’ onderzoekt hij achtereenvolgens de verschillende emigratiegolven, de eerste vestigingen in Duitsland, de verhoudingen tussen Willem van Oranje en de vluchtelingen. Veruit het grootste deel van zijn boek is gewijd aan elk van de belangrijkste vestigingen en religieuze gemeenten afzonderlijk. In de ca. 70 blz. tellende algemene beschouwingen tracht de schrijver een sinteze te geven van het leven in de gemeenten en de betekenis van de emigranten op kultureel en ekonomisch gebied. De konkluzies van Dr. van Roosbroeck zijn, wat dit laatste betreft, nog voorlopig en fragmentair. Wat de invloed op het ekonomisch gebied betreft, waarschuwt hij dat het hier gaat om ‘een invloed die nog in zijn geheel moet worden onderzocht’.
In zijn kort slothoofdstuk over de houding van de balling tegenover zijn vaderland, komt Dr. van Roosbroeck niet tot het besluit dat er een duidelijk Nederlands nationaal besef zou bestaan hebben. Uit zijn hele boek blijkt trouwens wat hij op p. 9 poneert, nl. dat ‘de religie toch het voornaamste motief’ was voor de emigratie. Wel bleef bij de ballingen lange tijd een emotionele binding met het gewest of de stad van afkomst.
Op de vraag naar de omvang van de emigratie zal wellicht nooit een min of meer precies antwoord gegeven kunnen worden. Robert van Roosbroeck citeert twee uitersten: 100.000 volgens regeringsgezinde tijdgenoten in de Nederlanden zelf, 15.000 volgens Prof. Rogier. Dr. van Roosbroeck gelooft dat het er wel 50.000 geweest kunnen zijn.
De emigranten vormden de meest bonte groep wat hun sociale rang, beroep, streek van afkomst en religie betreft. Hoewel de Calvinisten veruit in de meerderheid waren, was het aantal Wederdopers en Lutheranen op vele plaatsen ook niet onaanzienlijk. Te Keulen vertoefden zelfs katolieke vluchtelingen. Te Frankfort behoorden Nederlandse emigranten tot de allerrijkste kooplieden van de stad en terzelfdertijd deed de stadsmagistraat zijn beklag over het vele gepeupel onder de emigranten.
Alle gewesten uit de Nederlanden waren vertegenwoordigd. De Zuidelijke Nederlanden leverden het grootste aantal vluchtelingen. Het overwicht van die uit de zuidelijke gewesten werd nog groter toen velen uit de bevrijde Noordelijke Nederlanden terug konden keren. In het zuiden van Duitsland waren de ‘Walen’ op sommige vestigingsplaatsen van de emigranten talrijker als de Vlamingen en de Brabanders. Met ‘Walen’ werden alle Franssprekenden uit de Nederlanden bedoeld. Uit de vele plaatsen van herkomst die van Roosbroeck citeert blijkt duidelijk de grote rol van de vluchtelingen uit het huidige Frans-Vlaanderen.
Uiteindelijk was de Calvinistische religie het bindende element bij uitstek dat zich in de moeilijkste omstandigheden voldoende soepel toonde. Waar de emigranten volledige religievrijheid genoten, kwam het Calvinisme tegemoet aan de partikularistische tendenzen door de gemeenten in te delen per gewest waar de emigranten vandaan kwamen. Zo telde de Nederlandstalige gemeente te Wezel een Vlaamse, een Brabantse, een Gelderse en een Hollandse natie. En daarnaast bestond nog een ‘Waalse’ gemeente. Waar de vluchtelingen geen religievrijheid genoten, vormden ze één gemeente. Te Keulen waar de Raad