Een bijzondere ervaring met Nederlandse boeken in Tsjechoslowakije.
De volkeren die hun zelfstandigheid, hun onafhankelijkheid en hun taal niet als iets vanzelfsprekends en onbetwistbaars door al de eeuwen heen konden bewaren, hebben ook een specifieke verhouding tot hun letteren. Zulke volkeren lezen waarschijnlijk meer dan anderen, een boek behoort tot het alledaagse brood van alle mensen, om het zo maar eens te zeggen. Mijn volk, het Tsjechoslowaakse, leest graag. Elke donderdag verschijnen er nieuwe boeken - met een regelmaat van een degelijke klok. Een week tevoren krijgen de lezers en boekwinkels een aankondiging wat er de volgende week verschijnt en op donderdag gaan de meeste mensen dan een nieuw boek kopen, de biblioteken bestellen nieuwe aanwinsten, kortom: donderdag is de dag van het boek. Het was een stralende augustusweek, dit jaar, toen ik het bericht kreeg dat de volgende donderdag, de 22ste augustus, ook mijn vertaling van Jan de Hartog zou gaan verschijnen. Zijn drie detektives in één band, drie schattige F.R. Eckmartjes: De maagd en de moordenaar, Ratten op de trap en De drie dode dwergen. Aan vijftien eksemplaren, die een auteur of een vertaler gratis krijgt, heeft men nooit genoeg: men moet toch al de vrienden of familieleden bedelen. Ik streepte dus de tweenentwintigste augustus in mijn agende aan: ‘Jan de Hartog halen!’ Maar de tweeentwintigste augustus was mijn stad een belegerde stad, door de straten reden tanks, vlakbij ratelde een mittrailleur en voor de deuren van de winkels met levensmiddelen stonden rijen vertwijfelde huisvrouwen, die vanzelfsprekend geen voorraad eten thuis hadden, want wie had nog twee dagen tevoren aan zo iets gedacht? Een stad in een vriendelijke zon, maar een stad zonder kinderen, want die zaten allemaal thuis. Een donderdag zonder boeken.
Vrijdagmorgen. Het beeld was nauwelijks veranderd: weer de tanks, weer de vertwijfeling en vastberadenheid, weer de rijen vrouwen voor de winkels met levensmiddelen, maar toen ook gingen de luiken van andere winkels open. Alle winkels zijn staatsbedrijf in mijn land, de winkeliers hebben er dus geen baat bij of ze in zulke toestanden opengaan of dicht blijven. Het geld dat in het laadje komt is niet hun eigen bezit, maar toch voelden zij blijkbaar dat ze open moesten gaan, omdat ze juist met hùn waren het volk konden dienen. Het volk? Wat een woord! De mensen dan.
De boekwinkels gingen die vrijdagmorgen open.
Ja, ik weet het, ze gingen heus niet terwille van mijn Jan de Hartog open. De meeste Tsjechen gingen toen een boek kopen voor de kinderen die al de derde dag thuis zaten. Of een poëziebundel: De tors van de hoop door onze grote dichter Halas in 1938 geschreven... Maar de vriendelijke verkoopster, toen zij voor mij vijf exemplaren van Jan de Hartog inpakte, zei met een stille glimlach: ‘Goed zo, mevrouw. Men heeft ontspanningslektuur nodig om niet gek te worden in deze dagen.’
Het duurde zeven volle dagen. Zeven volle dagen alleen nieuwsberichten, mensen die aan de radio zaten, mensen die met een radio op straat liepen, ook jonge mensen die