muziek
André Laporte op de Warschauer Herbst.
André Laporte.
Van 21 tot 29 september had te Warschau het internationaal festival van hedendaagse muziek plaats. Zoals men weet is deze Warschauer Herbst sedert 1956 uitgegroeid tot het belangrijkste forum van eigentijdse muziekdemonstratie. Immers, alle grote namen uit de twintigste-eeuwse muziekliteratuur, zowel de klassieke modernen als de meer vooruitstrevenden, hebben in die unieke muziekweek een plaats veroverd.
Voor de eerste maal in de geschiedenis werd in dat panteon van hedendaagse sterren een Belgische toondichter opgenomen. Die ongewone eer genoot de jonge Vlaamse komponist André Laporte met zijn Jubilus. André Laporte werd te Oplinter in Brabant geboren in 1931. Na zijn humaniora-opleiding studeerde hij aan het interdiocesaan instituut voor kerkmuziek te Mechelen, waar hij naast de diploma's van kontrapunt, fuga en orgel in 1957 ook de Lemmens-Tinelprijs verwierf. Terzelfdertijd volgde hij de lessen in de muziekwetenschap aan de universiteit van Leuven. Op dit ogenblik is hij muziekprogrammator bij het derde programma van de BRT.
Nadat André Laporte in Darmstadt en Keulen de kursussen voor nieuwe muziek had gevolgd, begon hij vanaf 1964 te komponeren. In korte tijd heeft hij zich ontpopt als een talentrijk toondichter, en zich in de voorste rijen van de Vlaamse avant-gardemuziek gevestigd. Hij stelde tot nog toe een oeuvre van een dertiental opusnummers samen, waaronder solobladzijden kamermuziekwerken van diverse aard en een koorschepping. In al die werken bewandelt hij resoluut de weg van de vernieuwing zonder zich echter te bezondigen aan uiterlijke, snobistische modegrillen. Alle technieken en stijlen van het dodekafonisme tot en met de Spaltklang weet hij op een handige wijze te benutten en dienstbaar te maken aan een zeer persoonlijke en rijke ekspressieve uitdrukking.
Jubilus, het werk dat tijdens de laatste Warschauer Herbst werd uitgevoerd door de Filharmonie van Wroclaw o.l.v. A. Markowski, werd in 1966 getoonzet voor koperblazers en slagwerk. Het koperensemble bestaat uit twaalf instrumentalisten, die in drie groepen van vier zijn ingedeeld (4 trompetten - 4 hoorns - 3 bazuinen en 1 bastuba), en bij een uitvoering ruimtelijk gespreid worden.
Door gebruik te maken van diverse kombinaties en speeltechnieken heeft de toondichter de wisselende klankkleuren en de artikulatiemogelijkheden van de koperen blaasinstrumenten op een magistrale wijze uitgebuit. De oorspronkelijke melismatische, lyrisch golvende lijn, en het vreugdevolle karakter van een gregoriaanse jubilus werden hier op een adekwate wijze in een typisch instrumentale en volkomen eigentijdse wijze verklankt.
Het werk is gebouwd op één enkele twaalf-