Im Walde door Karl Schmidt-Rottluff (1913).
Portret van Max Reinhardt door Oskar Kokoschka (lito - 1920).
groepsvorming geen sprake meer. Het heeft dus alles samen een tiental jaren geduurd, wat niet zeggen wil dat de diverse kunstenaars daarna niet meer hebben gewerkt. Maar het idee werd naderhand niet meer zo ekspliciet en zo programmatisch verdedigd. leder van de nu iets ouder geworden artiesten zocht en vond zijn eigen weg, zijn eigen ekspressionisme. Dit laatste wordt in deze ekspositie bijzonder goed geïllustreerd: de ronde, volle plasticiteit van Beckmann, de sterk ornamentale, bijna kubistische Campendonck, de haast sensuele arkadische landschappen van Erich Heckel en Otto Mueller, de hevig gekleurde vormeneksperimenten van Jawlensky en Kandinsky, de getourmenteerde astrale komposities van Morgner, de even bewogen komposities van Nolde en Macke, de zuivere dierenschilderijen van Marc, de apokalyptische visioenen van Ludwig Meidner, de meisjes van Paula Modersohn-Becker. De lastige, moeilijke tijd heeft hen samengebracht en in elk van deze schilderijen zijn tenslotte toch enkele algemeen geldende normen aan te wijzen. In de tentoonstelling te Gent - in een lelijk, maar een zeer dynamisch museum - kon men aan de hand van dia's en een bandopname vooraf worden ingelicht over de kunstwerken die men zou gaan bekijken. En men was er ook zeer terecht op bedacht geweest de andere zalen van het museum tegelijk open te stellen en in het bijzonder die waar de Vlaamse ekspressionisten worden getoond. Vruchtbaar en belangwekkend is de vergelijking tussen de Duitse en de Vlaamse ekspressionisten. De Vlaamse ekspressionisten hebben de ekspressie waaronder zij worden betiteld niet in eigen land gevonden: Permeke in Engeland, De Smet in Nederland, wellicht is Servaes de enige, en ongetwijfeld de eerste geweest die is gaan schilderen in een trant die men later het ekspressionisme heeft genoemd. Maar, hoe dan ook, zij hebben alle bijzonder mooi werk in dit genre
geleverd en dat het dan toch wel eigen is geweest wordt bewezen door het feit dat het anders is dan het Duitse.
Het is wel even aardgebonden, doch het lijkt mij minder bewogen en alleszins minder kleurig dan het Duitse. De kleurigste onder de Vlaamse ekspressionisten, zoals Brusselmans, enkele werken van De Smet en Frits Vanden Berghe moeten het tegen de eksplosieve koloristische studies van een Marc, een Macke, een Schmidt-Rottluff afleggen. Ook daardoor is deze tentoonstelling bijzonder belangrijk. Minder gunstig moeten wij helaas schrijven over de katalogus: de bedoeling is ongetwijfeld zeer goed geweest en de uitgave biedt op het eerste gezicht een royale allure, met kleurplaten, met een aantal zeer fraaie vignetten van de verschillende tentoongestelde artiesten. Maar, wanneer men met de lektuur van dit boek (125 blz. - 200 F) begint, is men zeer teleurgesteld over de wijze waarop daar met onze Nederlandse taal is gesold. Het tekstgedeelte werd klaarblijkelijk uit het Duits vertaald, maar dan op een bijzonder slechte wijze, en bovendien wemelt het hele boek van zetfouten. Dit is zeer jammer; het is een vlek, die vermeden had kunnen worden, en die nu drukt op een anderszins bijzonder geslaagde tentoonstelling.
Fernand Bonneure.