en toch eigenlijk simpele handelingen met verf, doek en kwasten.
Vervolgen we het verhaal.
In de vooroorlogse jaren speelde schilderkunst in de Verenigde Staten nog geen enkele rol. Wat kunstenaars als De Kooning en Gorky deden was enkel bekend bij een handvol kollega's, van een kunstwereld was amper sprake. Zelfs die kollega's zagen er niet veel in, laat staan de musea en de kritici, waarvan sommigen zelfs felle tegenstanders waren van ‘elke vernieuwing in de Amerikaanse kunst sinds Ben Shahn en Morris Graves’. Kollega's oordeelden, dat Gorky briljant was, maar niets origineels had, terwijl De Kooning het genie was, dat nooit een schilderij kon afmaken. Dat ‘onvoltooid-zijn’ van een schilderij en van een reeks werken zal inderdaad een kenmerk blijven: het was ook de reden, dat De Kooning pas na lang aandringen toestemming gaf tot deze overzichtstentoonstelling. Mr. E. de Wilde van het Stedelijk Museum bezocht hem in zijn atelier in The Springs Long Island, en was zelf verwonderd dat plotseling toch de toestemming kwam, om - voor het eerst - zijn schilderijen en tekeningen te katalogiseren en bijeen te brengen tot een overzicht van ruim 30 jaar. Het ‘onvoltooid-zijn’ is een bewust gevoel het schilderij en het oeuvre te moeten openhouden, beschikbaar voor alle mogelijkheden en ontwikkelingen; alsof het een levend iets is, met een begin maar zonder afgesloten einde.
Pas op het einde van de jaren veertig gaan in New York kunstenaars met min of meer overeenkomstige ideeën elkaar vinden: Franz Kline, Marca-Relli Barnett Newman, Gottlieb en Motherwell.
De Kooning was toen één van de oprichters van een ‘club’, die later Studio 35 zou heten en waar werd gediskussieerd en gepraat over de nieuwe kunst en waar ook de plannen ontstonden voor het eerste gezamenlijke optreden. De eksposities van deze kunstenaars deden het Amerikaanse publiek kennismaken met een eigen vorm van abstrakte kunst. De Kooning eksposeerde in '50 en '51 zijn voornamelijk wit-zwarte abstrakties en zijn tweede en derde series ‘Vrouwen’. Voor sommigen was die weer verschenen figuratie zoiets als verraad aan de abstrakte schilderkunst.
Typerend voor De Kooning echter is dat voor hem die scheiding of onderscheiding niet bestaat. Abstrakte vormen krijgen in zijn werk gemakkelijk een landschappelijke licht- en ruimtewerking, maar ook zegt De Kooning: ‘Het landschap is in de vrouw en er is vrouw in de landschappen’. De tegenstelling abstrakt-figuratief, die toentertijd de kunstenaars tot vechtens toe verdeelde, ervaart hij als een irrelevante zaak. Schilderijen als die uit de jaren '64 en '65 (‘Two figures’, ‘Two women’, ‘Singing Woman’ enz.) gaan wel over vrouw - hij begint altijd met de mond -, plakt soms een uitgeknipte foto van een gezicht in het midden van het doek, maar ze gaan evenzeer over de ruimte rondom de figuur en over licht; het meest gaan ze over het schilderen zelf: hoe dat vreemd genoeg op de één of andere wijze een verhouding blijkt te zijn met de werkelijkheid; wie langzaam, oncerebraal-overwogen, verfvlekken en lijnen gaat aanbrengen op een stuk wit linnen, blijkt een verbond aan te gaan met het mysterie en de magie van de werkelijkheid.
Onnodig het verhaal van De Koonings leven verder te vertellen; men weet dat hij in de jaren vijftig beroemd werd en voor minstens twee generaties Amerikaanse kunstenaars. Hij werd ook rijk, wat voor hem betekende dat hij de zolder in Manhattan kon ruilen voor een groot en goed geoutilleerd huis-atelier in The Springs op Long Island. Hij komt zelden naar New York, er wordt hard gewerkt - schilderijen, tekeningen en studies in alle formaten - in The Springs.
We weten nu, door deze geweldige tentoonstelling, dat De Kooning's werk niet dan na veel studie tot stand komt, dat hij langzaam schildert (en niet de ekspressionistische action-painter is, die men op grond van een paar stukken in Nederlandse kollekties in hem vermoedde), dat hij nooit een stijl hanteert, nooit zijn eigen schilderwijze imiteert; hij is op het ogenblik b.v. bezig met een letterlijk andere wijze van tekenen, alleen met de linkerhand, met gesloten ogen of kijkend naar de televisie, en wel om zelfs de fysieke aard van de handeling te veranderen, een aard, die langzamerhand ‘belast was met eigen stereotypen en konventies’. We weten nu ook hoe verfijnd en subtiel van kleur zijn vroege figuur-schilderijen zijn, zien beter de gevoeligheid van zijn schijnbaar achteloze lijn.
Een uiterst belangrijke tentoonstelling dus, die werd samengesteld door Thomas B. Hess, kunstkritikus en kenner van De Koonings werk en die als gast-direkteur voor deze ekspositie gefungeerd heeft in het Museum of Modern Art in New York, waar de tentoonstelling na Amsterdam en Londen te zien zal zijn. Thomas B. Hess schreef ook de bijzondere inleiding in de kataloog; daarin zijn ook een paar fragmenten opgenomen uit het boek dat Bert Schierbeek over De Kooning gaat publiceren.
Mr. Ton Frenken