Poëzie en het toeval.
J. Bernlef is weleens ‘een ervaren knutselaar’ genoemd, ‘die met geprefabriceerde bouwdoosstukken zijn teksten ineenzet’. Afgezien van het afkeurend element in deze formule schuilt er veel waarheid in. Want Bernlefs werk bestaat voor een belangrijk deel inderdaad uit kant en klare elementen. Alle gegevens die de werkelijkheid hem aanbiedt, kan hij gebruiken. Hij tracht ze met elkaar in verband te brengen en zo tot verrassende effekten te komen.
Privé-gedachten en persoonlijk gekleurde metaforen worden zo veel mogelijk uit het werk geweerd, al zal de persoonlijkheid van de dichter onvermijdelijk meespreken bij het selekteren van de gegevens. Vanaf Bernlefs debuut Kokkels lag deze teorie duidelijk aan zijn gedichten ten grondslag. De ontwikkeling van zijn werk, die in zijn nieuwste verzenboek Bermtoerisme wordt voortgezet, bestaat vooral uit het steeds meer reduceren van de inbreng van de dichter persoonlijk. De werkelijkheid moet zo ‘sec’ mogelijk aan het woord zijn, de dichter mengt zich zelf zo weinig mogelijk in zijn gedichten.
Teorieën die veel van dit Nieuw-Realisme weghebben, zijn onlangs geuit door Enno Develing in zijn Het einde van de roman, een vrij verward geschrift. In Projekt I; Voor de soldaten en het recente Projekt II; De Maagden heeft Develing geprobeerd die opvattingen in praktijk te brengen. Het resultaat was een tweetal nogal vervelende boeken. Een verschil tussen Develing en Bernlef is, dat de laatste zijn teorie veel boeiender kan zetten en vooral veel speelser en inventiver werkt. De bundel Bermtoerisme is er om dat te bewijzen.
Het is een nogal lijvig boek, verdeeld in vier afdelingen. De derde daarvan valt het eerste op. De titel luidt Wild Gardening. Deze afdeling is gedrukt op papier van een afwijkende kleur. Er wordt een programma in tot uitvoering gebracht, dat in een gelijknamig gedicht op pag. 70 (afd. 1) is opgesteld. Daarin spreekt de dichter zijn afkeer uit van de evenwichtige architektuur van tuinen als die te Versailles. Hij voelt meer voor een ‘informeel rozengebruik’, ‘verborgen achter ongewied onkruid’ en ‘in samenwerking met de wind’. Dus: ‘Geen compositie (...) maar een plaats waar de dingen zijn zoals op een tafel’. Elementen uit de werkelijkheid worden dus nogal willekeurig bij elkaar gebracht, waarbij het toevallige kontakt de vonk van de verrassing moet doen ontstaan.
In die derde afdeling nu zijn 45 teksten bijeen gebracht, waaronder zich boodschappenlijstjes van Bernlefs echtgenote bevinden, anekdotes, citaten uit het werk van andere schrijvers (vooral Engelse en Amerikaanse) of uit eigen werk, fragmenten uit krantenartikels enz. Allemaal van die kant en klare elementen uit de werkelijkheid.
De rol van het toeval, dat voor de poëzie moet zorgen, wordt in deze afdeling nogal sterk beklemtoond: de 45 teksten zijn op geperforeerde kaarten gedrukt en de bedoeling is dat de lezer deze uit het boek scheurt, goed schudt, en in de aldus ontstane toevallige volgorde opnieuw leest. Het is een spel, dat zeker tot verrassende resultaten kan leiden, zoals ik gemerkt heb.
Het toeval komt nog een keer nadrukkelijk aan de orde in De verkoudheid van Alexander Fleming. Dit gedicht, dat in de tweede afdeling van Bermtoerisme voorkomt, kan men als men wil ook min of meer als een programma lezen. Fleming schijnt de penicilline eigenlijk per ongeluk te hebben ontdekt, doordat een bepaald stofdeeltje zich