Simon Vestdijk.
dat je eigenlijk alleen maar voor jezelf iets kan nastreven. En begrijpen en zien en opvatten.’ Ik blijf bij dit citaat even stilstaan omdat het zijn belang heeft meer bepaald voor Vestdijks opvatting van de historische roman. Het is bekend dat hij zich voor het schrijven van een historische roman zorgvuldig dokumenteert, maar het ophangen van een zgn.
objektief beeld van een brok werkelijkheid uit het verleden (naar de wijze van Flaubert b.v.) is toch niet zijn hoofdbekommernis. Veeleer is hij als auteur geinteresseerd in de tegenstrijdige
mogelijkheden die naast elkaar in hetzelfde wezen of dezelfde situatie verborgen liggen. Voor Vestdijk is het potentiële steeds belangrijker dan het werkelijke of verwezenlijkte. Van die aard is tenslotte ook het Proustiaanse Ina Damman-motief, dat in allerlei variaties overal in zijn werk te vinden is: voor Anton Wachter was de potentiële Ina Damman, de verbeeldingsmogelijkheden die van haar uitgingen, van meer waarde dan het werkelijke meisje dat hij op school ontmoette. Polyvalentie, in tema's en motieven zowel als in identiteit en gedragingen van de personages, kenmerkt vooral ook de meeste historische romans. Vandaar ongetwijfeld ook de keuze van hoofdpersonen over wie historisch weinig eksakte gegevens bestaan, zoals El Greco en Pilatus, of van tijdperken waar myte en geschiedschrijving nog door elkaar lopen, zoals het vóór-Homerische Griekenland.
In dit spelen met mogelijkheden en deze lust tot relativeren toont zich vaak ook de Vestdijkiaanse humor en ironie (een facet van zijn werk dat veel te weinig beklemtoond wordt) en dit is met name het geval in de twee laatste historische romans De hôtelier doet niet meer mee en Het schandaal der blauwbaarden. In tegenstelling tot de meeste vorige historische werken, kunnen ze beide gerekend worden tot de historische avonturenroman, waarover Vestdijk zich in zijn gesprekken met Theun de Vries met jeugdig en aanstekelijk entoesiasme heeft uitgelaten en waar hij kennelijk zelf enorm veel plezier aan beleeft. Eerstgenoemde roman speelt tijdens de ballingschap van Napoleon op St.-Helena en eindigt met het bericht van Napoleons dood, dat met vertraging Frankrijk bereikt. De historische achtergrond wordt gevormd door plannen die gesmeed worden om de keizer te ontvoeren en eventueel via Noord-Amerika naar Frankrijk terug te brengen. In het verhaal zitten de samenzweerders in Grenoble, waar ze vermomd als handelsreizigers in dienst van een koopman en hôtelier, erop wachten dat Napoleon zal opdagen om hem dan in de bergen te verstoppen. Ze vormen een ruwe en pittoreske bende oudsoldaten, die slempen en intrigeren en onderling ruzie maken, tot ineens alles afbreekt op een dubbele en tegenstrijdige pointe: op dezelfde dag dat Bonapartisten in Grenoble oproer maken en het er even de schijn van heeft dat Napoleon werkelijk al in de stad is teruggekeerd, druppelt het eerst ongeloofwaardige nieuws binnen dat hij al sinds meer dan een maand op zijn eiland gestorven is. De hele roman, met de gebruikelijke verve en het feilloos geworden vakmanschap opgebouwd, is aldus weer het verhaal van een mogelijkheid, die op het eind ironisch te niet wordt gedaan. De afstand die voor deze ironie wordt vereist, wordt handig teweeggebracht door het feit dat de roman in de ik-vorm verhaald wordt door een
Duitser, die in 't begin als huisonderwijzer bij de hoteluitbater in Grenoble terecht komt. Hoewel op een gegeven moment aangestoken door de Bonapartistische sympatieën van zijn omgeving, blijft hij toch aldoor een Duitser, wat iedere identifikatie in de weg staat. Wegens de technische trefzekerheid en de grote kunde waarmee hij geschreven is, levert deze roman ontspanningsliteratuur op van de bovenste plank. Hij vindt ook zijn plaats in het totale oeuvre van Vestdijk, maar tot de grote werken van deze angstwekkend vruchtbare auteur kan hij niet gerekend worden.
De komische en parodistische bedoeling is nog veel duidelijker in Het schandaal der blauwbaarden. Vooreerst wordt deze roman, die zich afspeelt in het Italiaanse stadje San Gimignano, verhaald door een schrijver van historische romans die zich luchtig uitlaat over zijn ‘historische noties die in hoofdzaak stammen uit toeristische boekjes vol oncontroleerbare grootspraak’. Aan Theun de Vries had Vestdijk over dit boek het volgende meegedeeld: ‘Zo heb ik b.v. net iets geschreven dat in S.G. speelt, - daarvoor heb ik eigenlijk geen enkel dokument gebruikt behalve het reisgidsje dat ik aldaar in een boekwinkel vond.’ De ironie tegenover zichzelf en tegenover het métier duikt