torre van Borre zien sjimmern tusjen de takn.’ In die betekenis nl. ‘zich onrustig en verward aan iemand vertonen’ (Van Dale s.v. schemeren, 6.) is schemeren bij mijn weten in onze dialekten ongebruikelijk.
Zeker is dat Frans-Vlamingen nooit koordje zullen zeggen, maar steevast touwtje zoals de oudere Westvlamingen. De Heer Ammeux uit Bollezele noemde de typische ‘oppergaai’ van de vogelmast oppervogel, een woord dat weer niet zover af staat van ‘hoofdvogel’ dat Paardekooper in z'n Taalgids als ABN opgeeft bij oppergaai.
In Volkerinkhove staat een vervallen molen (richting Lederzele), zonder wieken of trap, maar met een prachtig uitgesneden gevelveld. Boven de sierlijke bovenlijst kun je lezen: ‘gemakt door Ingelbertus... en Franc... de Smyttere, 1768.’ Maar op de staak staat netjes in een kransje het jaartal 1727. Wil dat nu zeggen dat ‘gemakt’ hersteld betekent. Dan zou dat goed Nederlands zijn voor ons Westvlaams ‘vermaakt’. Op de Franse stafkaart Cassel 5-6 vind je die molen niet ver van de fameuze Barrière française (een vroegere grenspost) en van de wijken ‘Middel Straete’, ‘Palderhouck’ en ‘Hofveld’.
Vrouwmoeder Monsterleet heeft ons weer verblijd met een syntaktische eigenaardigheid die de meeste Vlamingen Hollands in de oren klinkt, nl. het zetten van het scheidbaar voorvoegsel voor het hulpwerkwoord. Ik citeer het stukje zin: ‘... die dat uut kunne oede...’ ‘die dat uit kunnen houden’. Graag zou ik vernemen of niet ook in West-Vlaanderen zulke woordorde voorkomt. Dat zou zeker een goed middel zijn tegen de dwaze afkeer van sommige Vlamingen tegen een dergelijke zinskonstruktie.
Frans-Vlamingen blijken ook wel puristen te zijn. Op een keer vertelde de kastelein van ‘A la tête d'or’ in Waten (oorspronkelijk Het Gouden Hoofd natuurlijk) over de boten in de A van zo en zoveel vótn (vaten), waar hij dan vanzelfsprekend de tonnenmaat mee bedoelde: zoveel ton! In Rubroek spreekt kastelein Goudenhove niet van likeur, maar van fien drank (fijne drank). Een lelijk gallicisme zoals je wel eens in West-Vlaanderen hoort, nl. aksident, zal geen Frans-Vlaming willen gebruiken, ze verkiezen het woord rampe, en iemand die verongelukt is, heet er errampeneerd.
Nu nog vlug enkele streekeigen woorden uit de Zuidvlaamse Westhoek. Pas als je weet dat een sprienkel (verwant met springen) de sport van een ladder aanwijst, zul je de zegswijze verstaan:
wel elleeërd, mó kwaak esprienkeld
d.i. goed geleerd maar slecht (kwaak = kwalijk) in de praktijk. Let op de toespeling bij ‘geleerd’ op leer (= ladder). In Wormhout, zegt Gezelle in z'n Loquela, bestaat er zelfs een sprinkeling (natuurlijk als sprienkelieng uitgesproken) en dat betekent ‘trapladder met een drietal treden’ (volgens de Bo ook sprengels). Het opgegeven zinnetje in Loquela luidt als volgt: ‘Geef mij een sprinkeling om de bollaards te kunnen vlessen.’ Bollaards zijn knotwilgen en vlessen betekent zoveel als de jonge takken afhakken.
In het liedje van Germain Derue: ‘M'n man komt tuus, m'n man komt tuus, m'n man komt 't avend late tuus’ komen een paar typische streekwoorden voor. E kaffiemuuzl blijkt een ouderwetse koffiezak te zijn. E voetlieng is in Borre een sok, en vreemd genoeg in Ekelsbeke een licht pantoffeltje om in de rubber laarzen te dragen. Vrouwmoeder Monsterleet noemt een koffiekan ook wel eens e kaffiepottieze. Nu wordt de koffiezak niet meer gebruikt en het potje met filter boven op de koffiekan is er e kaffiebuuste. Ik vraag me af of we in het ABN over een evenwaardige tegenhanger voor dit voorwerp beschikken. Bij de Verlyndes in Zermezele kon ik nog een ander voorbeeld van de groeizaamheid van het Zuidvlaams opvangen, nl. e rooie dat zaaimachine betekent. Loquela kent wel het werkwoord rooien (Westouter en Millam) dat oorspronkelijk poten in ‘rooien’ (‘rijen’) betekent.
Om te besluiten nog een eigenaardig verschijnsel in de woordvorming. De heuvel tussen Steenvoorde en Kassel heet officieel (?) Mont des Récollets, maar in de volksmond Den Uwenberg zoals we duidelijk van de huishoudster van Pastoor Deconinck in Oudezele gehoord hebben. Bert Bijnens noemt hem in z'n onvolprezen gids Wouwenberg. Verdams Middelnederlands woordenboek kent alleen wuw, wouw, enz., maar niet ‘uw’ voor de roofvogel die onder de naam wouw ook in Van Dale voorkomt. Toch zou ik pleiten voor de naam Uwenberg, omdat die daar alleen in de volksmond voorkomt, zodat we er zelfs een geval van volksetymologie aantreffen in de naam van de villa aan de voet van die heuvel, met name: De Nieuwenberg. Ook Gezelle was bekend met het Westvlaamse synoniem uw voor wouw. (Zie Loquela, blz. 558). Hoogstwaarschijnlijk hebben we hier met hetzelfde verschijnsel te doen als bij woensdag/oensdag en worm/oorm, nl. het weglaten soms van de beginw, in onze westelijke dialekten.
Ook dit keer graag veel aan- en opmerkingen.
(Mijn adres: vander Merschplein 40, Menen.)