behoorlijk lange periode geen ander doel had en geen andere ambitie dan het vervaardigen van speelfilms. Het gevolg van een en ander was dat het publiek dat naar Nederlandse films kwam kijken volstrekt toevallig wél kwam of... niet kwam. Uitschieters in de publieke belangstelling als vóór de oorlog De Jantjes, Pygmalion, enkele Jordaanfilms en na de oorlog Fanfare, De dijk is dicht, De overval, Ciske de Rat enz. Ieverden geen gegevens op omtrent het type Nederlandse film, dat het Nederlandse publiek graag zag - al waren er producenten die zeker meenden te weten, dat bepaalde lolfilms altijd sukses zouden hebben; iets waar ze doorgaans bedrogen mee uit zijn gekomen, maar wat toch bepalend is geweest voor het ontstaan van een aantal films, die op basis van een veronderstelde suksesformule een daverende flop werden.
De animo om films te maken werd daardoor steeds kleiner en men moet daarom des te meer de volharding bewonderen van iemand als Fons Rademakers die als individueel regisseur tenminste vijf grote films gemaakt heeft en die daarmee ook duidelijke artistieke bedoelingen geheel of gedeeltelijk waar heeft weten te maken.
Door het bestaan van de Nederlandse Filmakademie is de situatie veranderd. De animo van individuen om speelfilms te maken, werd plotseling een soort kollektieve animo. Jongelui die werden opgeleid voor de film, enige jaren met alle mogelijke problemen van de film werden gekonfronteerd, en gedwongen waren tijdens hun opleiding aan film, nog eens film en opnieuw film te denken, zagen het maken van speelfilms als hun toekomst, zonder dat zij nog op hartgrondige wijze in kontakt waren geweest met de praktijk van het filmen in de Nederlandse maatschappij, voor welke de Nederlandse speelfilm een uitermate dubieuze zaak was en is.
Bovendien gaven ze zich weinig rekenschap van de omstandigheid dat het Nederlandse bioskooppubliek volstrekt niet naar films van eigen bodem vraagt (evenmin als naar Nederlands toneel). Ze hadden zich maar één ding voor ogen gesteld: films maken. Hoe dan ook. En waarachtig ze speelden het nog klaar ook.
Wat dat betreft heeft het duo De la Parra-Verstappen belangrijke openingen gemaakt door speelfilms te maken voor veel kleinere bedragen dan tot dusverre gebruikelijk was of mogelijk werd geacht. De lowbudget-film zoals men deze werken noemt, bleek in beginsel als ‘presenteerbaar ding’ volstrekt niet onder te doen voor duurder gemaakte films, maar... en dat is het droevige van de zaak, ook deze films kwamen doorgaans niet uit hun kosten, al deden vrijwel alle medewerkers hun werk voor niets of voor bijna niets.
Dit maakt de sociale positie van de jonge filmers tot een onmogelijke. Hetzelfde is namelijk het geval bij de meeste van de jongeren die door fondsen van C.R.M. daartoe in staat gesteld korte films maken. Door hun gebrek aan ervaring en door een doorgaans te optimistische kalkulatie van de kosten, schiet het honorarium er doorgaans bij in en dat is natuurlijk een wanhopige zaak.
De relatie tussen de jonge filmers en de bestaande grote en grotere produktiemaatschappijen is ook nog allesbehalve gezond. De grote produktiemaatschappijen die de meeste opdrachtfilms voor hun rekening nemen, zijn gewoon films te maken waarin de wensen van de opdracht-