faktor: de tentoonstellingen. Ook op dat vlak hebben de direkteuren steeds modern gedacht. Plaatsgebrek noopte hen tot het regelmatig uitlenen van het vaste bezit om de kans te krijgen belangrijke eksposities te organiseren. Dit euvel werd echter prachtig ondervangen en zelfs rendabel gemaakt. De vaste kollektie gaat regelmatig naar het buitenland en draagt daar de reputatie van het museum uit waardoor een uitstekende publiciteit ontstaat. In het eigen museum komen dan tentoonstellingen op internationaal niveau waardoor de kritische belangstelling van het eigen publiek gescherpt wordt. Wanneer dan, tijdens de zomermaanden, de kollektie opnieuw in de zalen aanwezig is, ontstaat de nodige konfrontatie die nodig is om inzicht in de hedendaagse kunst te verkrijgen.
Deze manier om efficiënt met de mogelijkheden om te springen heeft ook bij de gemeentelijke overheid zijn vruchten afgeworpen. Burgemeester en wethouders blijken ingezien te hebben dat de jonge, energieke direkteuren het bij het rechte eind hadden. Want de belangstelling en de goodwill die in het buitenland voor het Van Abbe-museum gewekt werden, slaan over op Eindhoven zelf en de hedendaagse (nog door velen onbegrepen) kunst gaat nu dezelfde aantrekkingsfaktor worden als de machtige Philipsbedrijven die de stad haar image heeft geschonken. Vandaar dat men al wat grotere bedragen ter beschikking stelt voor het aankoop- en eksploitatiebudget. Vandaar ook dat sommige aktiviteiten niet meer zo gemakkelijk worden gedoodverfd als gek of kinderachtig. Vandaar tenslotte dat wellicht binnen afzienbare tijd het museum zijn zo noodzakelijke voorzieningen zal kunnen uitbouwen die zo belangrijk zijn voor de sfeer in een ‘oord van nu’ zoals Sandberg het uitdrukt, nml. de koffiekamer, de praathoeken, de biblioteek, filmen voordrachtzaal, reproduktie-afdeling, behoorlijke reserve-ruimten.
Dat zal dan weer een stap dichter zijn bij de realisatie van het museum voor morgen waaraan sedert 1945 gewerkt wordt met veel krachtsinspanning, doorzicht en kennis van zaken.
Het Van Abbe-museum in Eindhoven is één voorbeeld uit Nederland. We hadden het ook kunnen hebben over het Stedelijk in Amsterdam, De Zonnehof in Amersfoort, het Gemeentemuseum in Arnhem of in Den Haag, het Groningse museum, het Rijksmuseum Kröller-Müller in Otterlo, het museum Boymans-Van Beuningen te Rotterdam, het Stedelijk museum in Schiedam. Alle stuk voor stuk voorbeelden van de manier waarop het museum zijn aktieve rol in het aktuele leven te spelen heeft.
Een dergelijk algemeen beleid heeft daarbij ook zijn positieve kanten voor de Nederlandse kunstenaars. Zij komen met éénmanstentoonstellingen aan bod in een milieu waar reeds een gunstig klimaat aanwezig is. Door de internationale bekendheid van de musea en de vele kontakten met de belangrijkste buitenlandse kunsthandelaars krijgen deze kunstenaars ook een veel ruimere belangstelling, wordt tevens met hun werk rekening gehouden bij het samenstellen van internationale groepstentoonstellingen en ligt daardoor de weg open voor een ruimere verspreiding. Door hun aktiviteiten worden de Nederlandse museumdirekteuren ook bij de organisatie van deze belangrijke eksposities betrokken, waardoor zij op hun beurt de kans krijgen Nederlandse kunstenaars in andere landen te introduceren. Dat de direkteur van het Stedelijk Van Abbe-museum ook op dit vlak een belangrijke rol speelt is een bekend feit.
Het is een even bekend feit dat België op dat gebied sterk gedupeerd is. Dat komt, zoals hierboven aangetoond, door het ontbreken van een realistische en aktuele museumpolitiek.
Gelukkig liggen Eindhoven of Amsterdam, Rotterdam of Otterlo niet zoveel kilometer van de Belgisch-Nederlandse grens verwijderd.