verlopen zou zijn dan via de toch wel anonieme kommunikatiemiddelen.
Nu hadden de organisatoren de Dagen groots opgevat en alles onder de hoge bescherming geplaatst van een aantal majesteiten, ministers en andere hogere kultuurlieden (men vraagt zich af waarom, want het kan heel goed daarzonder en van die mensen hebben we al die dagen praktisch niemand te zien gekregen) die de Dagen een groot prestige bedoelden te verlenen dat in geen enkele verhouding stond tot de belangstelling van de zijde van het publiek. Ook de organisatie zelf was verre van volmaakt: de folders met het programma verschenen pas daags voor de openingszitting en waren niet overzichtelijk, de hele propaganda was trouwens wat laat op gang gekomen. Tijdens de Dagen zelf liet het opvangen van de buitenlandse gasten nogal wat te wensen over; er waren voordrachten ingelast die niet op het programma stonden aangekondigd en later niet of nauwelijks werden bekend gemaakt zoals de lezing van Gerrit Borgers uit Den Haag over ‘de auteur en zijn publiek’ (2 belangstellenden), de plagiaatavond onder leiding van Lambert Jagenau (12 aanwezigen) en de twee avonden, waarop Nederlandse films vertoond werden. Details, zult u zeggen, maar wie zijn Dagen prestige wenst te verlenen moet op de geringste details letten.
Nu moet tot verontschuldiging van de organisatoren worden aangevoerd dat ze ook pech hebben gehad. Verschillende sprekers waren op het laatste nippertje verhinderd - zoals oud-minister Cals, de heren Stillman (New York) en Mor (Genua) - of konden hun land niet uit wegens de politieke toestand - zoals de Fransen Fessard, Robbe-Grillet en Billetdoux. Ook de ‘bezetting’ van het paleis kwam roet in het eten gooien, maar daarover later nog een paar woorden.
De opzet van de Nederlandse Dagen was voor het overige zeer demokratisch. Er was een prettige ontvangsthal ingericht met een bar, kartonnen stoeltjes, een boekenstand en posters, een ‘stationshal’ van de kultuur, een instuif voor iedereen die daar maar zin in had. De sfeer in deze stationshal bleef de eerste dagen wat onwennig, later werd de stemming wat vlotter, maar een echte stationshal werd het toch pas tijdens de anti-censuuravond en later tijdens de ‘bezetting’.
Het akademisch gedeelte van de Dagen verliep vrij traditioneel en tam; men had hiervoor grotendeels alom bekende en geaksepteerde sprekers uit Noord en Zuid aangetrokken. Op de openingszitting spraken voorzitter Vermeylen, professor Stuiveling en Marnix Gijsen. De bedoeling van de Nederlandse Dagen was, aldus Vermeylen, ertoe bij te dragen dat het Nederlands zich in Brussel thuis kon voelen zonder ervan verdacht te worden aan taal- of kultuurimperialisme te doen. Tevens moesten ze getuigenis afleggen van de saamhorigheid van Noord en Zuid. Aldus werd na 30 jaar het initiatief van Maurice Roelants weer opgevat, met dit verschil echter dat de Vlamingen nu in het paleis echt thuis waren. Hij hoopte, dat de Dagen zouden doordringen tot de Franstaligen. Dit laatste, dat kunnen we er onmiddellijk bij zeggen, is maar een hoogstenkele keer het geval geweest, met name tijdens de colloquia, waarover later. Professor Stuiveling handelde over de rol van de kunstenaar in de ontwikkeling van de Nederlandse ontvoogdingsstrijd. Hij zag het ruimer: over het algemeen is de geschiedenis duurzamer en ingrijpender gewijzigd door de kunstenaars dan door de veldslagen, zo was zijn stelling. Marnix Gijsen sprak over de verspreiding van het Nederlands in de wereld. Hij vond dat er de laatste jaren in dit opzicht veel verbeterd was door de aktiviteiten van onder meer buitenlandse zaken en akademiën, maar als onontbeerlijk voor een nog grotere uitstraling noemde hij: Zuid-Nederland moet zijn verderfelijk taalpartikularisme laten varen en Noord-Nederland moet ophouden Vlaanderen te beschouwen als een folkloristisch en achterlijk randgebied. Nog één pittige uitspraak van hem willen we u niet onthouden: ‘Vijftig jaar geleden stelden de bisschoppen vast dat het Nederlands geen wetenschappelijke taal was. De Vlamingen zijn die uitspraak te boven gekomen, de bisschoppen niet.’
Diezelfde avond werd een tentoonstelling van Noord- en Zuidnederlands literair werk van de 19e en 20e eeuw in vertaling geopend: een zeer overzichtelijke ekspositie met mooi en goed geselekteerd fotomateriaal, eksemplaren van de vertaalde werken en de nodige technische gegevens. Dr. Mironow uit Moskou vertelde ons dat er met name voor het Russisch en het Oekraïnisch lakunes waren. Overigens verdient deze tentoonstelling een grote rondreis in Nederland en België (ze is intussen al in Oostende en Kortrijk geweest).
De tweede avond was geheel gewijd aan taal en letterkunde. Prof. Stutterheim (Leiden) sprak over ‘eenheidstaal en literatuur in Nederland’: in de middeleeuwen maar ook nog daarna was de taal heterogeen, de spreektaal bleef dit langer dan de schrijftaal, waar spraakkunsten in toenemende mate hun invloed deden gelden. Er is ook nog het subjektieve gegeven, dat veel mensen meenden (en menen) beschaafd te spreken en te schrijven, maar niet merken da.