geometrische abstraktie, post-surrealisme, post-cobra, nieuwe figuratie, sociaal realisme, pop-art, op-art, matièrisme, kinetisme, psychedelisme e.a. Deze tentoonstelling blijft toegankelijk tot 8 september 1968.
Er was vanaf het begin nogal kritiek op het feit dat voor deze Triënnale het selektiewerk werd toevertrouwd aan vijf kunstkritici; niemand betwist de bevoegdheid en de ervaring van deze lieden terzake, maar anderzijds is het ook waar dat bepaalde namen van kritici-selektoren onmiddellijk een aantal namen van schilders meetrekken. Onder de dertig schilders bijv. die onlangs deelnamen aan de tentoonstelling Kontrasten te Antwerpen, zijn er vijfentwintig die ook te Brugge in de Triënnale zijn. Voeg daarbij vijftien West-Vlamingen, zoals Boel, Bonduel, Depuydt, Drybergh, Martens, Notebaert, Spilliaert, Swimberghe, Toussein, Vanden Berghe, Van Hecke, Van Lierde Vervisch die niet bij de 30 Antwerpse gekonsakreerden hoorden en van wie er sommigen nogal wat hebben moeten manoeuvreren om ditmaal in de Triënnale te geraken. Dit maakt dan samen al veertig artiesten. Er was kritiek en een zekere vrees, zelfs bij de inrichters zelf, die naar het heet, de selektie volledig aan de vijf kritici hadden overgelaten. Kritiek vooral van de ‘afgewezenen’ of liever van de ‘niet-uitgenodigden’, onder wie vanzelfsprekend een aantal voorname kunstenaars, die op grond van godweet welke redenen uitvielen. Kritiek vooral echter tegen het zogenaamde ‘establishment’ dat zich ook in de kunstgebeurtenissen aardig laat voelen. Kritiek op het bestaande is vanzelfsprekend gemakkelijk, men moest gaan aantonen dat er ook naast de officieel geselekteerden nog andere artiesten werkzaam zijn, die evengoed de aandacht verdienen. En dit gebeurde dan in de tentoonstelling Kontrapunt, die werd ingericht in de ‘Brugsche Galerij’; een ekspositie die minder werken omvatte, die minder lang duurde, waar geen kataloog was, kortom waar met minder allure werd gewerkt, maar waar toch wel duidelijk tot uiting is gekomen dat een Holmens, een Van Tuerenhout, een Delvaux, een Houwen, en dan
een serie jongere, zelfs nog niet bekende kunstenaars niet zo maar over het hoofd kunnen worden gezien. Deze aktie, deze manifestatie werd hier geleid door kunstkritikus Jan D'Haese.
Er is een tijd geweest dat de kunstwereld verdeeld werd, zowel de artiesten zelf, als de kritici, als de kunstminnaars in figuratieven en abstrakten. Zal men voortaan van ‘officiëlen’ en ‘onafhankelijken’ moeten gaan spreken? In ieder geval is Brugge dezer dagen het toneel van een hopelijk vreedzaam konfronteren van twee tentoonstellingen, die alle twee werk van voorname artiesten bevatten, maar die elk vanuit een andere optiek, met een aparte geest werden gesticht. Tien jaar geleden, in 1958, organiseerden we ‘Hedendaagse Vlaamse Schilderkunst’, eveneens in de Stadshalle te Brugge. Onder de tachtig kunstenaars die tans aan de Triënnale deelnemen vinden wij er nog dertien terug die toen ook al door de (vanzelfsprekend andere) selektieheren werden toegelaten. Wat toch ook wel een aanwijzing is en wel in de richting van vergankelijkheid, ‘mode’, relativiteit.
We kunnen momenteel slechts algemeen inleidend over beide tentoonstellingen schrijven, die deze zomer wel even de aandacht op Brugge zullen vestigen. In een volgende aflevering zullen we nog een paar nabeschouwingen wijden aan de Triënnale met haar Kontrapunt. (10 juli 1968).
Fernand Bonneure