Schilderij van Bosch.
Schilderij van Melle.
heeft misschien de neiging zich wat obstinaat te gedragen ten opzichte van zijn kunst: bijvoorbeeld door met woorden te loochenen wat uit de beelden duidelijk spreekt; alsof hij zin heeft om de in het atelier gevoerde ‘monologue intérieur’ op losse schroeven te zetten, of diskutabel te stellen in de dialoog met zijn publiek.
En eigenlijk hoeven we ook niet met Melle te praten, nu eindelijk weer eens zijn werk te zien is. Eindelijk weer een ekspositie. Door de weinigen die hem in Nederland kennen, wordt hij beschouwd als een van de belangrijkste schilders van vandaag. Het buitenland kent hem beter en waardeert het werk. Sinds zijn eerste ekspositie bij Magdalena Sothmann in Amsterdam in 1948, liet hij alleen nog in 1955 iets van zijn kunst zien, en nu, in het jaar waarin hij 60 wordt, gelukkig toch weer eens een uitvoerige ekspositie van zijn schilderijen, ook nu weer in Galerie Sothmann aan de Nieuwe-Zijds Voorburgwal en daarna in Rijksmuseum Twenthe in Enschede.
Op de tentoonstelling was maar één schilderij te koop, een klein recent doek. Een uur voor de opening ging het al voor f 2500 naar een gelukkige koper. Al zijn schilderijen worden praktisch verkocht, als ze nog op de ezel in zijn atelier staan; hij maakt er twee of drie per jaar, want ieder schilderij eist vele honderden uren geduldig en toegewijd werken, bij ieder detail is met zorg gezocht naar een zo rijk en ekspresaief mogelijke vorm en koloriet. Hij breit al die details aaneen, beginnend boven in de hoek van het doek, tot het geheel gevuld is met een wemeling van samenhangende of juist kontrasterende voorstellingen.
Het is die wemeling van figuren, van mensen en dieren, planten en vreemde wezens en gedrochten in gefantaseerde landschappen, die heeft ingegeven bij Melles kunst te denken aan die van Jeroen Bosch. Onlangs verscheen bijvoorbeeld van de hand van Dr. C. van Emde Boas het boekje: De 20ste eeuwse Jeroen Bosch. Deze zenuwarts heeft een heel stuk psychiatrie losgelaten op Melles schilderijen - of liever: op de man die erachter zou steken. (In een interview met Martin Ruyter echter zei Melle over dit boekje: ‘... dat vind ik heel slecht. Het slaat nergens op’).
Hoewel Melle wat nonchalant Jeroen Bosch een prutser noemde, erkent hij elders een affiniteit en vermoedt hij, dat hij en Bosch ‘dezelfde mannen’ zijn: de mensen komen er ook bij hem niet goed af; dieren en planten wel; ‘zijn kijk op de moraal vind je bij mij ook’.
Die verwantschap kan er best zijn; voor zover ik Melle ken, lijkt hij mij als Bosch een goede, gewone man in het leven van alledag, en op het atelier een dromer en fantast, een binnenvetter en vooral een skeptikus. Vormelijk zijn er in beide schilderijen zeker overeenkomsten: behalve de genoemde wemeling, die de kleine doeken eruit doen zien als een venster op een tuin waarin kavalkades van vreemde wezens rondtrekken, is er een onverwachte schaalvergroting binnen de voorstelling; vanachter een horizon verschijnt een grote kop of een halve figuur, monstrueus in verhouding tot