Binus' vader was zaadhandelaar en bebouwde enkele akkers. De jongeman volgde de lagere school te Latem en verzeilde later in het pensionat de Gentbrugge waar hij tot zijn 18e jaar studeerde. Weer thuis hielp hij zijn vader in het bedrijf, maar hij was amper 24 toen hij reeds zijn eerste novellen schreef. Pas in 1874, veertig jaar oud, begon hij te schilderen en te tekenen. Intussen bleef toch zijn pen niet stil, hij schreef o.a. een Geschiedenis van Sint-Martens-Latem, ook een Geschiedenis van Deinze, en voorts, in de geest en het genre van Conscience zedeschetsen en romans zoals Karel en Theresia (1867), Het jaar zestien (1869), Het hof ter Beken (1873), De dorpsbeschaver (1874). Later werden enkele van deze werken, op aandringen o.a. van Maurits Sabbe, Lodewijk Scharpé en Maria Doolaghe weer uitgegeven o.m. in de bekende Duimpjesuitgaven van De Lille. Zijn eerste schilderijtje was een sneeuwlandschap en het waren vooral Binus' vrienden, Eugène van Oye, Karel van de Woestijne e.a. die hem, op grond van dit eerste werkje, aanzetten verder door te werken. Hij was als schilder een volslagen autodidakt en hij schilderde ook slechts als hij er zin in had. Hij moet alles samen een 170 doeken hebben geschilderd, waarvan er 150 bewaard zijn gebleven. Op het eerste gezicht loopt Binus Van den Abeele als schilder steevast in het spoor van het impressionisme dat alhier door iemand als Emiel Claus degelijk en groots werd verdedigd, maar anderzijds moeten wij hier toch aan toevoegen dat deze zeer eenvoudige en hulplievende kunstenaar zeker zelf niet een of ander etiket voor zijn werk zou hebben uitgedacht. Men heeft het, min of meer terecht, ondergebracht (altans voor een aantal werken van zijn oeuvre) bij de zogenaamde naïeve kunst, de kunst van de zondagschilders, de peintres du Sacré Coeur. En
inderdaad, het kwam er voor deze kunstenaar enkel op aan weer te geven wat hij zag, vlak, mat en duidelijk impressionistisch, met een bijzonder zorg voor het licht van de diverse seizoenen, de lichtinval op het landschap, de bomen, de huizen. Maar toch vinden wij hier en daar een stellig wat persoonlijker toets; het zijn de momenten waarop nogal bevreemdende tema's zijn werken bevolken - wij denken aan het zeilbootje op de Leie - of waarop hij, als het ware gehoor gevend aan een innerlijke impuls met de kleuren ging spelen en zelfs eksperimenteren. De Zonsondergang (1890) is hiervan een voorbeeld, wellicht het enige voorbeeld. Zo kwam het dan dat werk van Van den Abeele, dat pas in 1921, drie jaar ná zijn dood, voor het eerst werd geeksposeerd te Brussel en daarna nog een
Afgesloten bos (1894) door A. Van den Abeele.
Het kerkje van Sint-Martens-Latem (vóór 1898) door A. Van den Abeele.
keer of zes, tenslotte ook ondergebracht werd in een ekspositie als die van de naieve schilderkunst in 1958 te Knokke en zelfs zoals Jan D'Haese citeert in de monografie, in de tentoonstelling
Les sources du XXe siècle te Parijs in 1960. Wij missen hem echter in het fameuze werk van Otto Bihalji-Merin
Das naive Bild der Welt dat wél andere Belgische naīeven kent zoals Louis Delattre, Leon Greffe, Camille Van Hyfte,