‘Nooit had hij welk gevaar ook, zoo gevreesd.
Wie was er door de nevel langs geweest? die dubbelganger weer? als kort tevoren? weer was er niets te hooren geweest.’
Hij noemt de dubbelganger ‘wreedaard’, tekent hem als een kwelduivel, die als een slang in hem zou kunnen varen. Na de verwijten over en weer in Twist in de mist was nog een gesprek mogelijk. Dit nieuwe gedicht lijkt een einde aan de verhouding gemaakt te hebben en dat kan de ernstigste krisis zijn die in de poëtische wereld van Roland Holst is voorgekomen. In dit licht wordt het gedicht Zonder beroep (De Gids, feb.-maart 1968) veelbetekenend: de man die zichzelf bedroog, heeft het leven tot vijand gekregen en zijn vonnis is onherroepelijk geveld. Zoekt de dichter hierin de schuld bij zichzelf, in Een gefaalde (Raster, jan. 1968) zegt hij, dat een god voorbijgegaan is met een belofte die hij niet is nagekomen. Tegenover het zelfverwijt staat het verwijt aan de ander.
Wanneer Roland Holst in deze gedichten - teleurgesteld in wat hij verwachtte of in eigen mogelijkheden - werkelijk afstand zou hebben genomen van de ‘afspraak’ die tot nu toe het hart van zijn werk was, dan zou dat de ingrijpendste verandering in zijn oeuvre zijn. Maar toch schijnt er voorlopig geen sprake te zijn van zo'n terugslag zonder meer. Het spanningsveld van deze recentste poëzie blijft in stand doordat andere gedichten een keerzijde tonen. Een halfgod (Maatstaf, mei 1967) is vol van de zekerheid dat aan de andere oever van een grensrivier goden en paarden wachten op hun telg, die - lopend over het water - die rivier oversteekt.
Hoe deze uiteenlopende gedichten zich onderling verhouden, zal misschien uitgemaakt kunnen worden als ze gebundeld zijn. In de kompositie van een bundel geeft Roland Holst vaak aanwijzingen voor de wisselwerking tussen de gedichten onderling.
In één opzicht stemmen sommige nieuwere gedichten - hoe verschillend ook van inhoud - overeen: ze zijn niet meer geschreven in de eerste persoon, maar in de derde. Essentiële gedichten als De paarden en Twist in de mist stonden in de ik-vorm.
Tracht de dichter een neutralisatie te bereiken door zijn relatie tot de dubbelganger zo te objektiveren? Het wachten op de vervulling van de afspraak met die ander is passief. Neemt de dichter, vertrouwend dat de uiteindelijke verlossing zal komen, zijn lot nu in eigen hand? Verscheidene van de nieuwste gedichten zijn aan de oppositie van leven en wereld gewijd. Het valt op dat de dichter zich steeds scherper gaat uiten tegen alles wat bij de ‘wereld’ hoort. Telkens weer duikt in de recente poëzie van Roland Holst de vrouw op die hij Lilith of Venus noemt, de wulpse minnares die zwakke mannen tot prooi maakt, maar tegen wie alleen een minnaar opgewassen is in wie het ongetemde natuurlijke leven nog een kans krijgt. De velen, de neerslachtigen en deemoedigen hebben zich bij het zondebesef van het kristendom neergelegd en in hen is die drift beteugeld. In enkele gedichten voert Roland Holst Lucifer ten tonele: in De hoogmoed na den val (Maatstaf, november 1966) als bondgenoot van de mens die naar het stralende azuren bestaan van de goden wil opstijgen; in Lucifer gewroken (Raster, jan. 1968) als de macht in wiens naam de goden eenmaal God zullen uitdagen en van de troon stoten.
Deze felle manier van partij kiezen tegen de wereld, tegen het kristendom dat aan die wereld heeft meegebouwd en dat het leven verdacht heeft gemaakt, is iets anders dan het getuigen van herkomst en bestemming dat volgens de afspraak hoorde bij de stille, verborgen omgang met de dubbelganger. Het is niet onaannemelijk, dat de krisis in die metafysische verhouding verband houdt met dat duidelijker ten strijde trekken tegen de wereld.
Waar dat toe leiden zal, moet de lezer afwachten. Misschien zal de mentor opnieuw zoals in De afspraak - toen de dichter zich ook te ver in de stad waagde - ingrijpen en de relatie herstellen. Misschien ook niet. Met opzet formuleer ik dit alles zeer voorzichtig, want elk nieuw gedicht kan een nieuwe wending brengen.
Het werk van Roland Holst is nog volop in beweging. De dichter heeft, 80 jaar oud, na 60 jaar dichterschap, nog de moed zijn grootste zekerheid aan te tasten en in zijn poëzie de dubbelganger - en dat betekent zichzelf - met twijfel te bestoken. Dit verhoogt de dramatische spanning van het hele oeuvre en het vermeerdert de grootheid en het belang ervan: welke uitslag de dichter ook aan de strijd zal geven (maar eerder zal hij de strijd onbeslist laten), de inzet blijft het herstel van het natuurlijke leven van de mens.
De nieuwste poëzie van Roland Holst dwingt bewondering af om het hoge spel dat de dichter erin speelt en omdat we hem in deze verzen ontmoeten zoals hij zichzelf in Uitersten beschreef:
tot geen berusting ooit bekeerd
Jan van der Vegt, Zaandam