Ons Erfdeel. Jaargang 12
(1968-1969)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 107]
| |
camille huysmans en de vlaamse beweging
| |
[pagina 108]
| |
Camille Huysmans als Tijl door G. van Raemdonck. (AMVC)
Goeverneur L. Roppe (Limburg) spreekt Huysmans toe te Bilzen, zijn geboorteplaats, waar een gedenkplaat aan het geboortehuis werd aangebracht. (v.l.n.r. Mevr. Huysmans-Espagne, C.H., zijn zoon, Goeverneur Roppe en J. van Eynde). (AMVC)
van verwarring, met de taaiheid die hem kenmerkte, de teorie van de tweetaligheid boudweg verkondigde als een alleenzaligmakende wet, er bij over het hoofd ziende, egocentrisch als hij was (zoals alle grote figuren) dat de meertaligheid en ook de tweetaligheid een genade is voor de happy few, een volledige tweetaligheid hoogst zeldzaam voorkomt en zeker niet zo maar over de hoofden is uit te gieten als vurige tongen, net als ging het over het waarborgen van een recht op dit of op dat? Want kijk, hoe sprak hijzelf zijn taal, zijn talen? Nochtans, voorbestemd als intellektueel, had hij verbazend knap leren omgaan met het woord in verschillende Mundarten. Een bijzondere bekoring ging uit van zijn virtuositeit, waarbij hij, pragmatisch politikus, die de dingen zeer gemakkelijk in zich opnam en bijzonder goed toekeek, ook in staat bleek te zijn specifieke uitdrukkingen, zinswendingen, figuren in hun oorspronkelijk facet weer te geven. Op dat stuk was hij een kunstenaar die in zichzelf geloofde en omdat het hem als een gaaf lag, meende hij dat elkeen wat hij meegekregen had, met wat inspanning en wat goede wil ook zo maar kon verwerven! Voor één keer was hij bescheiden.
Huysmans was een boeiende persoonlijkheid. Hij legde het er graag op aan, - wat wel eens spontaneïteit geleek - te verrassen. Te tarten ook. Hij deed soms dwaas, ergerde zelfs - sardonisch - zijn vrienden, maar kon van een trouwhartigheid blijk geven, die ieder bij pozen verstomd deed staan en niet zelden ontroerde. In de nood de mens helpen, dat was hem een parool. Onder andere was het een uiting van die drang, waaraan hij niet kon weerstaan, ook nog op Zwartberg te verschijnen, zo laat op zijn reisweg.
Al wat hier voorafgaat speelt mede in Huysmans' verlicht flamingantisme; het lag in de lijn van zijn politieke beginselen, van zijn vrijheidsdrang, van zijn demokratische gezindheid, van zijn sociale wil, waarbij de kennis van dicht en ver verleden hem - zoals in zijn parlementaire funkties - een stevige inspiratiebron was, die geen weg terug toeliet. Hij rekende dan ook op zijn vijanden, om hem - bi appetite, een door hem aanbeden uitdrukking - te prikkelen door hun onverzettelijkheid, hun vooringenomenheid, hun minachting. Vestingen te bestormen dat lag hem, en voorwaar op het stuk van fransdolheid en overlevering was hij in zijn milieus goed gediend!
Hij was Vlaamsgezind, uit eenzelfde aandrang als hij tegen kinderarbeid, tegen kolonialisering, tegen geweld en tegen usur- | |
[pagina 109]
| |
patie was, maar nooit zou hij het recht van het individu om zichzelf te zijn verloochend hebben willen zien. Daarom, alleen staan, het was hem als een weelde, een kracht hem als knaap, de enige leerling van de officiële school, toebedeeld.
Als hij kontakt opneemt met De Distel te Brussel, precies in de krisisperiode van 1897, en de tweede generatie van Van nu en straks aantreedt, dan zal hij in het debat van 9 januari 1897 aanraden dichters enkel te beoordelen naar gevoel en smaak, want ‘elke vogel zingt, zoals hij gebekt is’! Hij is zesentwintig jaar en deze kriteria zullen hem nooit verlaten, zij het dan, dat hij wat hem niet duidelijk is als verschijnsel, gewoonweg voor ‘humbug’ zal leren verslijten. Er loopt door dat leven - gelukkig voor ons allen - een stevige kontinuïteit van de harde schoolervaringen tot zijn verbeten één-pootregering: het is dat vasthouden aan eigen inzicht, geteeld door onderricht en onderzoek van feiten.
Hij is een modernist die uit een goede school komt, de Luikse omgeving van Kurth, waarvan de Nederlander Kinker destijds de grondslagen had gelegd; door het kontakt met de Brusselse jongeren-generatie voelt hij er zich toe gebracht in Franse dagbladen het werk van de Vlaamse auteurs te karakteriseren. Als de allerjongsten te Gent rond 1905 de Kritiek van de Vlaamsche Beweging van Vermeylen opnieuw uitgeven, dan krijgt het zuiver universitair probleem in hem gestalte, zeker ook, omdat hij, die winden weet op te snuiven, beseft wat in Wallonië rijpt. De intelligentsia aldaar wil ontkomen aan de Pirenniaanse âme belge van de jaren 1890. Zij drijft naar scheiding met haar vooralsnog verstandelijk overwicht. In 1909 had de Ligue wallonne zich al duidelijk geuit. De interventies van senator Dupont van 9 maart 1910 lieten daar geen twijfel over bestaan.
Men doet er dan ook goed aan de hele aktie voor de ‘vervlaamsing’ van Gent met haar in pluralisme of ontzuiling kulminerend hoogtepunt: de Antwerpse meeting van de ‘Drie kraaiende hanen’ (19 december 1910, - het was een dynamische Huysmans die de handen greep van de oratorische Van Cauwelaert en de taktiserende Franck! -) te zien in het hele Belgische licht van die tijd.
De vooroorlogse jaren waren een tijd van spanning: wanneer, 1911, ‘Wallonia’ een brede enquête opstelt over de finaliteit van het Gentse probleem en Antwerpen gepraamd wordt een ‘Vlaamse universiteit’ te aanvaarden om de Gentse Frans te kunnen laten - wat in 1930 herhaald gaat worden! -, dan is het Huysmans die ter verduidelijking van de standpunten het probleem in de wortels aanpakt en in 1911 een officiële lans breekt voor de inburgering van de term Nederlands voor Vlaams. Het zijn de grote dagen van de nederlegging van het wetsvoorstel Franck-Anseele-Van Cauwelaert, van de verschijning van het weekblad van H. Meert De Vlaamsche hoogeschool (maart 1911 - juni 1914), van de publikatie van de brochure De vervlaamsching van de Gentsche Hoogeschool, - sekretaris van de aktie is de nog steeds levende Nico Gunzburg - en als medeondertekenaar figureert Camille Huysmans.
Om de maand haast geschiedt er iets opwindends, dat de menigte nog niet beroert, maar wel de geleerden, politici, journalisten en kunstenaars benoorden en bezuiden de taalgrens. Te Luik verkondigt Jennissen in 1911 nog zijn ultra-stellingen en de bom barst in 1912, wanneer Jules Destrée vanuit Charleroi de Koning in een open brief voorhoudt, dat het begrip ‘Belg’ een fiktie is, een interpretatie, die wat door Hippoliet Meert genuanceerd wordt en door Pol de Mont in hetzelfde jaar onder de loep wordt genomen. Bovendien is er de markante eensgezindheid bij de grote kunstmanifestatie te Gent van 1911; een nationale hulde wordt in 1911 te Ingooigem gebracht aan Verriest; C. Buysse en V. Loveling worden bij huldigingen betrokken; dat alles gevolgd door een verbluffende overspoelende Conscience-herdenking, die een groot spoor heeft nagelaten, twintig jaar later (1933), in de stichting van het Museum van de Vlaamse Letterkunde, werk van Camille Huysmans en zijn schepen, Willem Eekelers.
Hoe sterk de jaren 1910-1912 in Huysmans' geest gewerkt hebben, moge niet enkel blijken uit het feit dat hij of van verre of van dichtbij bij al de akties betrokken is geweest, ook als gemeenteraadslid te Brussel, maar heel in het bijzonder uit het nijdig voorstel om de term ‘Nederlands’ voortaan (1914) een wettelijk bestaansrecht te waarborgen! Regelmatig treffen wij deze integratie-tendens bij de volledig politikus geworden Huysmans aan, die te Brussel, een veelbelovend medestander gekregen had: Alberik de Swarte.
Er mag in dit verband niet vergeten worden, dat een als objektief gestelde wijziging in de taaldeterminatie door Huysmans van zeer groot belang werd geacht. Het taalregime van onze universiteiten immers kon door middel van een Koninklijk Besluit gewijzigd worden, en herkenden de tegenstanders van | |
[pagina 110]
| |
C. Huysmans rekent in het openbaar af met tegenstanders. (AMVC)
C. Huysmans feliciteert Prof. M. Lamberty als laureaat van de ‘Prijs C. Huysmans’. (AMVC)
de ‘vervlaamsing’ ‘het Vlaams’ idioom niet als ‘wetenschappelijke’ taal, dan kon tegen de ‘vernederlandsing’ geen formalistisch bezwaar ingebracht worden, want Nederland, met zijn Nederlands, had reeds verschillende Nobelprijzen toegewezen gekregen...
De spanningen van deze jaren worden het best aangevoeld, wanneer de incidenten over de Wereldtentoonstelling van 1913 te Gent worden geanalyseerd; het Gemeentebestuur van Gent legde er geen eer mee in. Het volstaat inderdaad niet de oorlogsjaren 1914-'18 in abstracto te bekijken, zonder enig inzicht te hebben in de tendensen, hinderpalen en opzettelijkheden van die jaren, of zonder de afmetingen van de dovemansoren na te meten van vóór Wereldoorlog I!
Wenst hij nú, 1915-'16, uit bezettershanden geen rechtsherstel te ‘krijgen’ - hij stelt het Brusselse antiduits manifest van 1915 op, dat gemilderd zal worden door Vermeylen - dan zal hij in funktie van zijn sekretarisschap van de 2e Internationale te Stockholm tijdens de Kongressen van 1917 daar toch een aparte Vlaams-Belgische delegatie gedogen!
Zijn Vlaamse opvattingen raakt hij niet kwijt. Beter, hij blijft ze trouw door de aard van zijn wezen en zijn algemene vorming, door de internationale kontakten, die hij gehad heeft en door de kennis van de bevrijdingsbewegingen van vele volkeren.
Een belangrijke vraag rijst: wat zou Huysmans met zijn bagage, met zijn ondervinding uitgericht hebben, na W.O. I, als een stad als Antwerpen hem niet als haar vertegenwoordiger naar de Kamer had gezonden, nadat Brussel hem verloochend had? Als deze stad hem niet als Schepen en Burgemeester verkozen had?
De Vlaamse gelederen hadden in de oorlog sterke ruiters op het schaakbord verloren: Max Rooses te Antwerpen, ook Alfons de Cock, Lodewijk de Raet te Brussel, ook Karel Buls en Alberik de Swarte; Paul Fredericq was door zijn gevangenschap verbitterd; ettelijke jongeren terugkerend van het front stonden in de aanval, maar werden niet vertrouwd, anderen (Rudelsheim, Vos, Jacob) waren terzij gesteld om aktivistische redenen. Wie kon de draad - ongeschonden - weer opnemen? Met gezag tegenover de vrijzinnige gemeenschap, want dáar lag het probleem.
Net zoals August Vermeylen onmiddellijk na de wapenstilstand tot grote vreugde van Raf Verhuist te voorschijn was getreden - eind december 1918 nog - met zijn tans al te zeer | |
[pagina 111]
| |
C. Huysmans was een geestig spreker. (AMVC)
Tijdens een meeting wil de oudgeworden Huysmans er toch nog het fijne van weten. (AMVC)
vergeten Quelques aspects de la question flamande, waarin het hele arsenaal van Vlaamse argumenten, gerijpt tot 1914, als kontinuïteitsfaktor was opgenomen, om een barrikade op te richten tegen de aanstormende, slecht geïntensionneerde ‘Belgen’, zo kwam de geharde, weliswaar gehoonde man, maar ook de triomferende Camille Huysmans te voorschijn om de door hem gekenschetste ‘furia franskiljonese’ van Le flambeau en La Gazette (1919) te ontmaskeren en in bedwang te houden.
Wel trachtte de sedert de infiltratie van de Franse beschaving te Brussel werkende spotmachine Huysmans te begraven onder Deutsche Kultur K's als Kamiel, maar, tenzij hij deze spot zelf als een geuzen-bijnaam bezigde en ermee terugsloeg, heeft hij zijn naam nooit vervlaamst. Voor de samenstelling van een paneel in een aan hem gewijde tentoonstelling, dat de evolutie uitbeeldde van zijn miljoenen handtekeningen van burgerlijk-normaal tot ministerieel-verveeld, hebben wij geen enkel ‘Kamielchen’ teruggevonden in zijn Himalaya-keten aan papier.
De furie verklaart zijn openlijke stellingname tijdens de Antwerpse socialistische meeting van 14 maart 1919, tijdens dewelke hij de naoorlogse socialistische politiek omschreef als principieel omvattend alle Vlaamse eisen. De furie verklaart ook zijn verkiezing tot volksvertegenwoordiger op 16 november van hetzelfde jaar, want Antwerpen was met hem.
De furie verklaart zijn oprecht gebaar om bij de teraardebestelling van de Brusselse student Herman van den Reeck ostentatief een franje van de pompeuze, rijdende katafalk te nemen, een gebeurtenis die de ekspressionist uit Borgerhout Frans Berckelaers, alias Seuphor, in Les évasions de Trygvarsholm de Franse literatuur heeft ingedragen: 11 juli reeds vóór 1914 te Antwerpen beleefd als een ‘nationale’ ervaringsdag, wordt door deze dramatische episode geijkt en lang zal het niet duren of de Gulden Sporen worden, met de belijdenis van de vredeswil van 1 mei - twee komponenten van Huysmans' opperste betrachtingen - twee officiele feestdagen voor de stad, die in 1929, ter wille van het politieke fair play en ‘sans engagement aucun’ in het verkiezingsspel, Borms uit de cel stemt. Het is een van de heel bijzondere taktische zetten geweest van Huysmans, die, zonder enige oproep of wat ook, ‘zijn’ kiezers er toe bracht uit een zoniet ‘normale onthouding’ te treden, en de zetel-profiteur zijn kansen beslist te ontnemen. Het land was als geschokt, maar dat is precies één van de wezenselementen, die werken in deze politikus: het kristalisa- | |
[pagina 112]
| |
tieproces op het passende ogenblik. Zo kon hij bewerkstelligen, dat Herman Vos, door verzuiling in een hoek gemaneuvreerd in de naoorlogse Frontpartij, overging naar de socialistische om onmiddellijk als parlementslid aanvaard te worden zonder enig gezichtsverlies.
Is niet kenmerkend voor Huysmans, dat hij, zonder iets sensationeels te ondernemen, of iets dat met Barnum-reklame te maken zou kunnen hebben, de zoekspiegels toch op zich gericht weet, welk persoonlijk sukses hij dan overdraagt op de gemeenschap die hij dient, de demokratische, de socialistische, de vrijzinnige, de Vlaamse? Dat betekent heel veel, zoals het veel betekend heeft ten tijde van Emile Moyson.
In de volle kracht van zijn leven kon hij er dan ook toe komen, eensdeels met de ‘het belgschap’-ontkennende Jules Destrée van 1912, precies in het Borms-jaar 1929, het ‘compromis des belges’ te sluiten en de gemoederen te bedaren, en anderdeels, in de jaren '30, de doeltreffende vernederlandsing van de Gentse universiteit door te voeren, waarvan hij zijn strijdgenoot, August Vermeylen - daarom waren zij het met elkander nog niet altijd eens - tot eerste rektor aanstelde. Enkele markante benoemingen zette hij door: Prof. Baur heeft nooit nagelaten Huysmans daarvoor in het openbaar te huldigen.
Vinden wij in de probleemstellingen van heden, tot zelfs in de realisaties niet heel dikwijls de hand van Huysmans terug? Een bloemlezing van zijn ‘flamingantische belijdenissen’ zou markant zijn, soms misschien zo enigmatiek voor anno dazumal, dat wij ze pas heden juist zouden kunnen vertolken. Was hij toch één van de promotors van het Iste Socialistisch Vlaamsch Congres van 1937 te Antwerpen? Ligt hij niet aan de basis van de invoering van de moderne leesmetode Binnen en buiten van Fons van Hoof, na 1918 een metode die met haar aanpassingen, weldra een halve eeuw bestaat? Het past hier niet in het bijzonder er op te wijzen hoezeer hij de eigen kunstenaars beschermd en gestimuleerd heeft, soms met harde woorden. Het is niet omdat Peter Benoit hem niet lag, dat hij de Vlaamse musici zou te kort doen, maar dat alles komt hier minder aan bod. Wij hebben enkel de tekenen te herkennen, die de moderne ontwikkeling in de Vlaamse gewesten, als het ware, symbolisch inhouden. Vele doorbraken van heden zouden onmogelijk zijn zonder zijn houding, zijn zeer persoonlijke houding tegen meerderheden, soms tegen volstrekte in!
Het lag zo in de aard van zijn karakter, in de pretentie van zijn wezen, dat gelukkig in volkomen overeenstemming was (en is gebleven) met de in onze beeldengalerij unieke gestalte, met de unieke vorm van zijn zeer bijzonder hoofd: het beheerste zijn kaarsrechte gang, die menigeen trotseerde. Hij was dan koppig, onverzettelijk ja, op het onmogelijke, op het ongenietbare af.
Het lag in de loop der dingen besloten, dat hij zo was en zo moest zijn. Zoveel realisme sierde hem in zijn meest utopische bevliegingen, dat hijzelf aan het portret wilde blijven beantwoorden, dat ‘men’ en dat de karikatuur (die het gemakkelijk had!) hem had aangelegd.
Het is de Vlaamse gewesten van de Belgische staat tot geluk geweest, dat in de gistingsperiodes die zij doormaakten een man van het formaat van Camille Huysmans heeft geleefd. |
|