steun aanbevolen. Misschien krijgen we die te zien op het 8e Nationaal Festival (begin 1969). En daarna? Zullen we ze nog als bijprogramma krijgen? Of in een filmklub? Of gaan ze de kelder in?
Een van die films verscheen op het 7e Festival: de animatiefilm Een geometrische eend van Louis van Maelder, rechtstreeks op de pellikule getekend, maar te sterk herinnerend aan de eksperimentjes van Norman MacLaren uit de jaren 1950-'51. Een tweede, Rik Kuypers' Jillali, een wat langdradige poëtische filmschets met sociale inslag, behaalde er twee bijkomende prijzen.
●
De betekenis van het tweejaarlijks Nationaal Festival van Belgische Films, een initiatief van eks-goeverneur Richard Declerck, als stimulans voor jonge krachten van eigen bodem, mag stellig niet onderschat worden: het heeft niet alleen waardering getoond en gevraagd voor het werk van reeds bekende Belgische kineasten, maar ook de eksperimenten van coming-men onder de aandacht van het publiek gebracht.
De grote prijs voor de lange speelfilm ging in 1966 naar André Delvaux' verfilming van Johan Daisnes De man die zijn haar kort liet knippen, die ons de revelatie bracht van Senne Rouffaers talent als filmspe'er. Het werk moet herhaaldelijk weer op de montagetafel terechtgekomen zijn en kende, ondanks zijn fouten, meer sukses in het buitenland, waar het met enkele prijzen onderscheiden werd, dan bij ons.
Het afwijzen door de jury van Rik Kuijpers' De obool, een langdradige en duistere probleemfilm, topzwaar van symboliek, mooi gefotografeerd, maar soms stuntelig vertolkt, verwekte vrij wat deining onder de jongeren; ik meen echter niet, dat de kennismaking met Kuijpers' film hun achteraf is meegevallen. De weg naar onze bioskopen heeft hij - ik zou bijna zeggen: natùùrlijk! - niet gevonden...
Op het gebied van de lange speelfilm zijn we er dus op verre na nog niet. Het heeft trouwens ook een heel poosje geduurd eer wij, Vlamingen met een schilders- en beschrijverskompleks, een goed gebouwde roman of een goed opgezet toneelwerk leerden konstrueren.
We behalen betere resultaten met de korte film, een dankbaar eksperimenteerterrein voor onze jongeren, die met hun werk binnen- en buitenlandse prijzen wegkapen, maar door het distributie- en eksploitatiebedrijf allesbehalve verwend worden. Daar is Herman Wuyts met zijn symbolische evokatie van de angstig-machteloze mens in De overkant; Louis Celis, met zijn wrange oorlogsschets 19 December; en Jan Gruyaert, met zijn Kamer met uitzicht, de psychologische ervaringen van een patiënt in een kliniek. Hetzelfde geldt voor de werkjes van Patrick Lebon, Robbe de Hert en anderen die meestal slechts hun weg vonden als voer voor T.V.-kijkers...
Ofschoon we het werk van onze tekenfilmers bezwaarlijk bij de ‘Nederlandstalige’ produktie kunnen rekenen, kan het hier toch niet achteloos worden voorbijgegaan, want precies de animatiefilm blijkt het genre te zijn, waarmee we het gemakkelijkst het buitenland bereiken.
Hier treedt de Oostendenaar Raoul Servais als het zuiverste artistieke talent op de voorgrond: zijn Havenlichten, zijn Valse noot, zijn Chromophobia getuigen van een zeer persoonlijke visie op het genre. Het zijn alle bekroonde films; de laatste is zelfs reeds aan zijn vijfde of zesde prijs toe. Van Servais verscheen dit jaar Sirene.
Eddy Ryssack en Ray Goossens beschouwen zichzelf vooral als technici en werken ook op een meer internationaal peil. Ryssack heeft zijn studio te Brussel en wordt gepatroneerd door de uitgeverij T.V.A. Dupuis.