Ons Erfdeel. Jaargang 12

[p. 28]

waals-vlaamse geschillen
dr. m. van haegendoren ● heverlee (leuven)

De opruiming of de mildering nastreven van de Waals-Vlaamse geschillen is momenteel ongetwijfeld de voornaamste plicht van werkelijke Belgische ‘mede-burgerlijkheid’. Het is zowel een Vlaams als een Waals belang, omdat alle oprechte Vlamingen en Walen, ondanks alle twisten, de wil hebben in onderlinge verstandhouding een nieuw België op te bouwen.

De Waals-Vlaamse geschillen zijn grosso modo te herleiden tot de volgende kwesties:

1. Grensgeschillen, nl. de kwesties van de Voer, de Platdietse streek, Komen-Moeskroen en Edingen-Marke.

2. Het geschil omtrent de eis van kennis van beide landstalen voor sommige funkties, iets waarvoor de Walen weinig voelen. Zij beweren dat deze tweetaligheid voor de Vlamingen een bilinguisme de promotion is, voor hen een onverdraaglijke bilinguisme de concession.

3. Het Brussels probleem.

Brussel gaat de Walen in Wallonië minder aan dan de Walen te Brussel zelf.

In Wallonië ziet men met lede ogen dat de hoofdstad heel wat braincraft uit de Waalse streken aantrekt; de Walen hebben grote behoefte aan mannen met ondernemingszin.

Wij kunnen het de Walen echter niet kwalijk nemen dat zij bekommerd zijn over de Walen te Brussel. Wij zijn immers ook bekommerd om de Vlamingen daar.

De Waalse bezorgdheid over de promotiekansen van de frankofonen te Brussel is dus begrijpelijk. Als zij de frankofone Brusselse machthebbers steunen om Vlaamse kinderen te Brussel onder rechtstreekse of onrechtstreekse druk te verfransen, dan hoeven wij dat niet te nemen. Wij zijn er niet op uit om ook maar één Franssprekend kind in Brussel te vernederlandsen.

Onaanvaardbaar voor ons is het, dat men door frankofone inwijking Vlaamse gemeenten zou willen balkaniseren om ze verder te verfransen, terwijl de ruimtelijke ordening van 's lands centrum heel wat beter tot zijn recht zou komen, indien zij, onttrokken aan de grondspekulatie, demokratisch gepland werd volgens eentalige satteliet-‘steden’, benoorden en bezuiden de taalgrens.

4. Het probleem Leuven.

Onder de Waals-Vlaamse meningsverschillen is dit een duidelijk ‘vals probleem’.

Wallonië heeft alle belang bij een volledige overheveling van Leuven-Frans naar het hart van Wallonië, waardoor het als achtergrond een

[p. 29]

le contentieux flamando-wallon
dr. m. van haegendoren ● heverlee (louvain)

Poursuivre la liquidation ou la réduction du contentieux flamando-wallon, voilà ce qui à l'heure actuelle constitue incontestablement le principal devoir d'une réelle ‘participation civique’ belge. II s'agit là d'un intérêt tant flamand que wallon, parce que tous les Flamands et tous les Wallons sincères sont, en dépit de toutes les querelles, animés du désir de construire une Belgique nouvelle dans le cadre d'une entente mutuelle.

Le contentieux flamando-wallon se réduit grosso modo aux problèmes suivants:

1. Des contestations relatives à la frontière linguistique et qui intéressent les Fourons, la région ‘thioise’ située à l'Est de la province de Liège (Platdietse streek), Comines-Mouscron et Enghien-Marke.

2. L'exigence de la connaissance des deux langues nationales pour certaines fonctions, ce qui attire peu les Wallons. Ces derniers prétendent que ce bilinguisme constitue pour les Flamands ‘un bilinguisme de promotion’ alors qu'il n'est pour eux-mêmes qu'un ‘bilinguisme de concession’ insupportable.

3. Le problème bruxellois.

Bruxelles concerne moins les Wallons établis en Wallonie que ceux établis à Bruxelles même.

En Wallonie, on constate, à regret, que la capitale attire une partie non négligeable du potentiel intellectuel wallon. Or, les Wallons ont fort besoin d'hommes dynamiques.

Nous ne saurions en vouloir aux Wallons de se préoccuper des Wallons établis à Bruxelles. Nous sommes tout aussi préoccupés des Flamands qui y résident.

Les préoccupations wallonnes relatives aux chances de promotion offertes aux francophones à Bruxelles sont donc compréhensibles. Si toutefois, ils soutiennent le pouvoir francophone bruxellois cherchant à franciser à Bruxelles des enfants flamands par des pressions directes ou indirectes, nous ne saurions nous y résigner. Nous, de notre côté, ne cherchons à néerlandiser aucun enfant francophone à Bruxelles.

Nous ne saurions admettre que l'immigration francophone balkanise les communes flamandes en vue de les franciser davantage alors que l'aménagement du territoire, soustrait à la spéculation foncière, gagnerait à être planifié démocratiquement en fonction de ‘centres-satellites’ unilingues, situés tant au nord qu'au sud de la frontière linguistique.

4. Le problème de Louvain.

Vu dans le cadre du contentieux flamando-wallon, voici manifestement un ‘faux problème’.

La Wallonie a tout intérêt à ce que Louvain français soit transféré au coeur de la Wallonie. La section française disposerait ainsi d'un cadre urbain wallon à l'arrière-plan. Il va de soi que les Wallons doivent exiger

[p. 30]

Waals stedelijk gebied zou hebben. Uiteraard moeten de Walen eisen dat deze overheveling onder universitair en financieel aanvaardbare voorwaarden plaats heeft.

Als wij weten dat de Vlaamse arrondissementen over 25.000 erkende ‘hospitaalbedden’ beschikken, Brussel over 5.000 en de Waalse arrondissementen slechts over 11.000, dan is het overduidelijk een Waals belang dat het Akademisch Ziekenhuis van Leuven-Frans aan Wallonië gaat toebehoren en niet aan Brussel.

De Walen eisen (terecht!) grote nieuwe bedrijven. Zouden zij nu het grote bedrijf dat een universiteit is afwijzen?

Wij Vlamingen klagen terecht over onze universitaire achterstand. Het is zo, dat er relatief veel meer frankofone studenten zijn dan Vlaamse, maar het is even waar dat sommige Waalse streken (inz. Henegouwen) een even grote achterstand boeken als Vlaanderen.

Het belangrijkste Waals-Vlaams geschilpunt is de stagnatie van het ekonomisch leven in Wallonië. Daarover dienen wij Vlamingen ons te bezinnen.

Wij moeten daarover een definitieve dialoog aangaan met de Walen i.p.v. steeds maar te kibbelen over iedere industrievestiging.

Voorzover de ekonomische moeilijkheden van Wallonië verband houden met de Waalse demografische situatie kunnen wij de Walen natuurlijk niet ‘helpen’. Wij moeten hen echter steunen, wanneer zij het recht opeisen om een eigen aangepaste politiek te voeren, zoals zij ook recht hebben op een aangepast huisvestingsbeleid. In Wallonië is dit meer dan in Vlaanderen nog een knelpunt.

De slechte ekonomische situatie van Wallonië blijkt uit veel gegevens. Het is begonnen met de krisis in het mijnbedrijf. Van 1955 tot 1966 verminderde de Waalse steenkoolproduktie met 55%, terwijl het gemiddelde van deze vermindering in de E.E.G. slechts 20% bedroeg. Men moet vrezen, dat er in de komende jaren nog ± 40.000 werkgelegenheden meer in deze sektor verloren zullen gaan.

In de sektor van de metaalnijverheid zouden er ieder jaar 3.000 tot 4.000 werkgelegenheden kunnen verdwijnen. De reperkussie van deze achteruitgang op een aantal kleine bedrijven en op de tertiaire sektor is niet te overzien.

Het spook van de werkloosheid duikt nu ook op in Wallonië, inz. in Henegouwen. Tragischer dan het spook van de werkloosheid is de ontmoediging. Gelukkig komt daar een kentering in. Met nerveuze, afgunstige, ontmoedigde Walen zou het overleg moeilijker zijn dan met jonge, zelfbewuste dynamische elementen.

Van 1955 tot 1964 was de procentuele groei van de Waalse ekonomie 2,6% tegenover 5,2% als Europees gemiddelde. De groeivoet van de ekonomie in de Vlaamse gewesten benadert het Europees gemiddelde. Per hoofd was de groeivoet 2,3% in Wallonië tegenover 4,1% als gemiddelde voor de E.E.G.

Tot voor kort was het gemiddelde inkomen per hoofd in Vlaanderen veel lager dan in Wallonië. Momenteel bestaat er geen noemenswaard verschil meer. De welvaartsachterstand van de Vlamingen is niet te wijten aan een Waalse voorsprong maar aan een kolossale Brusselse (overwegend frankofone) voorsprong.

Uit het feit dat de ekonomische toestand van Wallonië inderdaad angstwekkend is, mag men dus niet afleiden, dat de schuld hiervoor aan de Vlamingen dient toegeschreven te worden. Men mag er nog minder uit afleiden dat de Vlaamse werknemers in verguld beddengoed slapen. Dat het internationaal kapitaal bepaalde bedrijven in de Vlaamse landstreek heeft gevestigd, betekent nog niet dat de winsten die gerealiseerd

[p. 31]

que ce transfert se fasse dans des conditions acceptables tant du point de vue universitaire que du point de vue financier.

Lorsqu'on sait que les arrondissements flamands disposent de 25.000 ‘lits d'hôpital’ reconnus officiellement alors que Bruxelles en totalise 5.000 contre 11.000 seulement dans les arrondissements wallons, il est clair que l'implantation de l'hôpital universitaire de Louvain en Wallonie plutôt qu'à Bruxelles (Woluwe-St.-Lambert), constitue incontestablement un intérêt wallon.

Les Wallons exigent (à juste titre) d'importantes entreprises nouvelles. Comment repousseraient-ils à présent la grande entreprise qu'est une université?

Nous, Flamands, nous nous plaignons, à juste titre, de notre retard universitaire. C'est un fait qu'il y a, relativement parlant, beaucoup plus d'étudiants francophones que d'étudiants flamands. Il est vrai aussi que certaines régions wallonnes (le Hainaut surtout) accusent un retard tout aussi considérable que la Flandre.

Le point le plus important du contentieux flamando-wallon est la stagnation de la vie économique en Wallonie. Nous, Flamands, ne pouvons y être insensibles.

Nous devons engager à ce sujet un dialogue définitif avec les Wallons plutôt que de nous quereller sans cesse à propos de chaque implantation d'industrie.

Dans la mesure où les difficultés économiques de la Wallonie sont fonction de la situation démographique wallonne, nous ne saurions évidemment pas ‘aider’ les Wallons. Toutefois, nous devons les soutenir lorsqu'ils réclament le droit de mener eux-mêmes une politique appropriée, tout comme ils ont droit à une politique du logement appropriée. Ceci constitue en Wallonie plus qu'en Flandre un problème des plus épineux.

La mauvaise situation économique de la Wallonie est mise en lumière par de nombreuses données. Tout a commencé par la crise dans les charbonnages. De 1955 à 1966, la production houillère wallonne diminua de 55%, alors que la moyenne de cette diminution ne s'élevait qu'à 20% dans l'ensemble de la C.E.E. Il est à craindre que dans les années à venir, 40.000 autres emplois ne disparaissent dans ce secteur. Il se peut que 3.000 à 4.000 emplois disparaissent annuellement dans le secteur de la métallurgie. La répercussion de cette régression sur un certain nombre de petites entreprises et sur le secteur tertiaire est incalculable.

Le spectre du chômage surgit maintenant aussi en Wallonie, surtout dans le Hainaut. Le découragement est encore plus tragique que le spectre du chômage. Fort heureusement, un changement de la situation s'annonce. Le contact s'établirait plus difficilement avec des Wallons nerveux jaloux et découragés qu'avec des éléments jeunes, sûrs d'euxmêmes et dynamiques.

De 1955 à 1964, la croissance économique de la Wallonie s'éleva à 2,6% alors que la moyenne européenne s'établit à 5,2%. Le rythme de croissance économique en Flandre s'approche de la moyenne européenne. Par tête d'habitant, le rythme de croissance était de 2,3% en Wallonie contre 4,1% en moyenne dans les pays de la C.E.E.

Il y a quelque temps, le revenu moyen par tête d'habitant se situait beaucoup plus bas en Flandre qu'en Wallonie. A l'heure actuelle, la différence est à peu près nulle. Le retard accusé par les Flamands en matière de prospérité n'est pas dû à une avance wallonne mais à une avance bruxelloise colossale (en majeure partie francophone).

Du fait que la situation économique de la Wallonie se révèle effectivement angoissante, l'on ne saurait donc déduire que les Flamands en sont responsables. On ne saurait en déduire moins encore que les travailleurs flamands vivent un âge d'or. Le fait que le capital international a établi certaines entreprises dans la région flamande ne

[p. 32]

worden overwegend aan de belangen van de Vlaamse gemeenschap in ekonomisch, sociaal en kultureel opzicht ten goede zullen komen.

Waalse voormannen die, uitgaande van de objektieve gegevens over de Waalse noodtoestand, deze eenvoudigweg zouden gebruiken om aan de Waalse bevolking diets te maken: ‘ziedaar wat de Vlamingen U aandoen’, bewijzen geen dienst aan Wallonië en nog minder aan de waarheid.

Het is geen Waals belang te veronderstellen, dat iedere Vlaamse vooruitgang op ekonomisch gebied noodzakelijk nadeel brengt voor Wallonië. De ekonomiën van de Westeuropese streken zijn zozeer vervlochten, dat ieder gebied onrechtstreeks profiteert van de welstand in een naburig gebied.

Indien men een minimaal vertrouwen mag hebben in de objektiviteit van de moderne mens en in het wetenschappelijk kunnen van makroekonomen, dan mag men er de Waalse leiders toe aansporen, alvorens de Waalse situatie in een anti-Vlaamse zin te interpreteren, de oorzaken en de mogelijke heelmiddelen telkens te ontleden en de mogelijke deel-aspekten duidelijk te onderscheiden. Hetzelfde geldt voor Vlamingen als zij ‘de Walen’ ten onrechte de schuld geven van een of andere Vlaamse nood!

In welke gevallen werden respektievelijk Wallonië of Vlaanderen door een specifiek Vlaamse of Waalse aktie van enig ekonomisch voordeel beroofd, waar het andere landsdeel volgens objektieve ekonomischsociale normen aanspraak op te maken had? In welke gevallen zijn bepaalde Waalse (of Vlaamse) noodsituaties het gevolg van onvermijdelijke historische, demografische, geografische of ekonomische oorzaken? Het blijft toch onvermijdelijk of men nu redeneert in de zin van een radikale plan-ekonomie of van een ekstreem vrije ekonomie, dat bepaalde elementen van de ekonomische kalkulatie mede doorwegen bij welke ekonomische beslissing dan ook.

De Walen waarderen de samenhorigheid en het dynamisme van de Vlaamse ondernemingszin. Wellicht worden zij in sommige gevallen in dit opzicht door hen overgeëvalueerd. Was het zó geroemde Vlaamse initiatief tegen een Waals initiatief gericht?

In ieder geval schijnen Walen en Vlamingen het erover eens te zijn, dat zowel de Vlaamse als de Waalse noodsituaties voor een deel toe te schrijven zijn aan de centralistische Belgische geldmachten en aan de unitaire staatsstruktuur, die vaak met louter politieke oogmerken een onekonomische ‘wafelijzer-politiek’ voerde.

De Walen weten bijv. zeer goed dat een aantal tegemoetkomingen die men hun deed door politieke overwegingen ingegeven waren en in die zin door sommige Waalse politici werden afgedwongen, zonder dat er blijvend voordeel voor Wallonië van te verwachten was. Walen en Vlamingen weten hoezeer eng regionalistische en plaatselijke, ja eenvoudig elektorale berekeningen 's lands ekonomisch beleid beïnvloeden. Het is niet juist te veronderstellen, dat deze akties door een ‘algemeen nationaal-Vlaams’ of ‘nationaal-Waals’ bewustzijn werden ingegeven. Ook binnen een autonoom Vlaanderen of Wallonië zouden wij in België niet volledig kunnen voorkomen, dat ministers vriendendiensten bewijzen aan streekgenoten.

Het komt mij voor, dat de Waals-Vlaamse ekonomische geschillen niet onoplosbaar zijn, indien men van enkele vaste beginselen wil uitgaan. Hierbij wordt natuurlijk verondersteld dat binnen de E.E.G. geen tolmuren meer bestaan en dat men het nut van een aantal grote openbare werken niet tot één van beide landstreken lokaliseert. Dat de E3 een overwegend Vlaams en de Autoroute de Wallonie een overwegend Waals belang is, kan beweerd worden. Er zou echter ook aan te tonen zijn, dat Vlaanderen belang heeft bij de Autoroute de Wallonie. Meer

[p. 33]

signifie pas encore que les gains réalisés profiteront en majeure partie à la communauté flamande dans le domaine économique, social et culturel.

Les responsables wallons qui, partant de données objectives sur l'état d'urgence wallon, se serviraient de celles-ci pour faire croire à leurs compatriotes wallons: ‘voilà ce que les Flamands vous causent’ ne rendraient pas service à la Wallonie et moins encore à la vérité.

Les Wallons n'ont aucun intérêt à supposer que toute avance flamande sur le plan économique défavorise nécessairement la Wallonie. Les économies régionales de l'Europe occidentale sont si étroitement imbriquées que chaque région profite indirectement de la prospérité d'une région voisine.

S'il est permis d'avoir un minimum de confiance en l'objectivité de l'homme moderne et dans les capacités scientifiques des économistes, l'on pourra inciter les dirigeants wallons à ne pas interpréter a priori la situation wallonne dans un sens anti-flamand. Nous demandons aux économistes wallons d'analyser les causes de chaque situation ainsi que les moyens permettant d'y remédier et à distinguer chaque fois les divers aspects de ladite situation. Ceci vaut également pour les Flamands lorsqu'ils rendent à tort ‘les Wallons’ responsables de telle ou telle carence flamande.

Dans quels cas la Wallonie fut-elle spoliée par une action spécifiquement flamande de l'un ou l'autre avantage économique qu'elle était en droit de réclamer sur la base de normes socio-économiques objectives? Et vice-versa? Dans quels cas certaines situations critiques wallonnes (ou flamandes) résultent-elles inévitablement de causes historiques démographiques, géographiques ou économiques? Que l'on raisonne en termes d'économie planifiée ou en termes d'économie tout à fait libérale, l'on ne saurait nier que certains éléments de la calculation économique soient prépondérants quelle que soit la décision économique à prendre. Les Wallons apprécient la cohérence et le dynamisme dont l'esprit d'initiative des Flamands fait preuve. Peut-être même dans certains cas nous surestiment-ils dans ce domaine. La si célèbre initiative flamande fut-elle jamais dirigée contre une initiative wallonne?

En tout cas, tant les Flamands que les Wallons semblent admettre que les crises, qu'elles se manifestent en Flandre ou en Wallonie, sont partiellement imputables aux visées centralisatrices des puissances financières belges et à la structure unitaire de l'Etat qui en fonction de certains objectifs purement politiques pratiquait souvent une ‘politique du gaufrier’ nullement économique.

Les Wallons savent par exemple très bien qu'un certain nombre de concessions qui leur furent faites, résultèrent de considérations politiques et qu'elles furent extorquées comme telles par certains politiciens wallons sans qu'on pût en attendre un intérêt permanent pour la Wallonie. Les Wallons et les Flamands savent combien d'étroites considérations régionalistes ou locales, voire même électorales influencent la politique économique du pays. Il est inexact de supposer que toutes ces actions furent inspirées par une prise de conscience nationaliste flamande ou wallonne. En Belgique, même au sein d'une Flandre ou d'une Wallonie autonome, nous ne saurions empêcher complètement que certains ministres rendent service à leurs amis régionaux.

Il me semble que le contencieux économique flamando-wallon n'est pas insoluble si l'on veut agir en fonction de quelques principes dûment établis. Au départ, on suppose évidemment qu'au sein de la C.E.E., il n'y aura plus de barrières douanières et qu'un certain nombre de grands travaux publics ne profiteront pas uniquement à la région où ils sont localisés. Que l'E 3 soit essentiellement un intérêt flamand et l'Autoroute de Wallonie un intérêt wallon, on peut le prétendre. On pourrait toutefois démontrer que l'Autoroute de Wallonie n'est pas sans intérêt pour la Flandre! L'autoroute E 5 (Bruxelles-Liège)

[p. 34]

betwistbaar is het of b.v. de E5 (Brussel-Luik) van groter belang is voor Wallonië dan voor Vlaanderen, enz.

In het algemeen kan men de inventaris van de Vlaams-Waalse geschillen op ekonomisch gebied als volgt opmaken.

1. Vlamingen en Walen dienen het eens te worden over de best aangepaste middelen om in algemeen Belgisch verband het ekonomisch leven zo sterk mogelijk te ‘demokratiseren’. Dit is een kwestie die men niet met ‘-ismen’ of doktrines oplost maar met deskundigheid en een gemeenschappelijke politieke wil. Waar ligt de grens tussen nationalisatie, medezeggenschap, staatskontrole, dwingende of slechts indikatieve algemene programmatie?

Daar een algemeen demokratisch ekonomisch beleid door de meerderheid van Walen en Vlamingen gewild wordt, is het niet onmogelijk een akkoord te bereiken.

Daar zowel de Walen als de Vlamingen de ekonomie niet alleen sociaal maar ook geografisch dichter bij de mensen willen brengen, zullen zij het er ook over eens kunnen worden de nutteloze opzwelling van het Brusselse waterhoofd tegen te gaan. Het beheer van een onderneming hoort bij het bedrijf zelf en het is beslist geen Waals belang dat de meest dynamische en talentvolle managers, de beste braincraft aan Wallonië wordt onttrokken. Een streek die zoals Wallonië demografisch zwak is, moet het immers van de kwaliteit hebben!

2. Wallonië en Vlaanderen dienen elk als geheel (en niet provincialistisch verdeeld) in de gelegenheid te zijn om met eigen middelen en spaarcenten en met het hun toekomende part in de algemene staatsmiddelen, de ekonomische ekspansie en de streekontwikkeling te bevorderen.

Waar het gaat om de infrastruktuur en de eigen overheidsinitiatieven of participaties zijn mogelijke konflikten op deze wijze grotendeels uitgesloten.

Voor de Belgische huishouding als geheel zal deze autonomie goedkoper uitkomen dan het huidige wafelijzerbeleid. Iedere gemeenschap zal spaarzaam omgaan met de eigen middelen, terwijl men nu, hetzij ten bate van Vlaanderen hetzij ten bate van Wallonië, vaak onekonomische uitgaven doet met politieke oogmerken.

3. Wrijvingen zullen er blijven bestaan inzake de buitenlandse handel, vooral met landen buiten de E.E.G. Zijn het echter werkelijk Vlaams-Waalse meningsverschillen en niet veeleer tegenstellingen tussen bedrijfstakken? Men zal natuurlijk moeten geven en nemen maar het geven en nemen zal zuiverder gesteld zijn in een overleg tussen geautoriseerde gesprekspartners dan in de duisternis van unitaire kabinetten.

4. Wat betreft het in stand houden van ekonomisch minder verantwoorde bedrijven heeft iedere gemeenschap zelf te oordelen en ze zelf te betalen. Wij onze tekstielbedrijven bijvoorbeeld!

5. Wat betreft de vestiging van nieuwe bedrijven is de situatie fundamenteel verschillend in Vlaanderen en in Wallonië.

Wallonië worstelt met de rekonversieproblemen. Voor Vlaanderen is het een probleem van ekonomische groei, aangepast aan de bevolkingsaanwas. De provincie Limburg is er het slechtst aan toe, omdat aldaar de noodzakelijke rekonversie en het opvangen van de bevolkingsaanwas kumuleren.

De vestiging van nieuwe bedrijven vormt het kernpunt van het Waals-Vlaams ekonomisch geschil. Walen en Vlamingen beschuldigen er mekaar van, vestigingen waar men recht op meent te hebben, voor mekaars

[p. 35]

est-elle plus importante pour la Wallonie que pour la Flandre? On peut en discuter.

Dans les grandes lignes on peut dresser l'inventaire du contentieux économique comme suit.

1. Les Flamands et les Wallons doivent se mettre d'accord sur les moyens les plus adaptés à la démocratisation la plus profonde possible de la vie économique dans le cadre général belge. Ni jargon scientifique, ni doctrines ne résoudront ce problème. Où s'établit la frontière entre nationalisation, participation, contrôle de l'Etat, programmation imposée ou programmation purement indicative?

Puisque la majorité des Flamands et des Wallons souhaitent une politique économique générale et démocratique, un accord général n'est pas impossible.

Puisque tant les Wallons que les Flamands entendent rapprocher l'économie des gens non seulement sur le plan social mais également sur le plan géographique, ils pourront d'un commun accord s'opposer au gonflement inutile de l'hydrocéphale bruxelloise. L'administration, la gestion d'une entreprise doivent être localisées au même endroit que son exploitation. Ce n'est certainement pas dans l'intérêt wallon que l'on arrache à la Wallonie ses managers les plus dynamiques et les plus talentueux ainsi que son meilleur potentiel intellectuel. En effet, une région démographiquement faible comme la Wallonie doit miser sur la qualité!

2. La Wallonie et la Flandre doivent, chacune en tant qu'entité, avoir la possibilité d'étudier, de promouvoir leur expansion économique et le développement régional à l'aide de leurs propres moyens, d'épargne et de la part que les finances publiques leur allouent.

Ainsi seront exclus la plupart des conflits éventuels qu'il s'agisse de l'infrastructure, de l'érection d'entreprises publiques ou nationalisées, de participations ou d'emprunts de l'Etat à l'initiative privée.

Pour l'économie belge en général cette autonomie s'avérera moins coûteuse que l'actuelle politique du gaufrier. Chaque communauté se servira parcimonieusement de ses propres deniers tandis qu'actuellement on fait des dépenses souvent économiquement injustifiées que ce soit au profit de la Flandre ou au profit de la Wallonie et ceci en fonction d'objectifs politiques.

3. Il existera toujours des points de friction au sujet du commerce extérieur, surtout celui qui concerne les pays qui ne font pas partie de la C.E.E. En vérité, ne s'agit-il pas là d'oppositions entre diverses branches de l'activité industrielle plutôt que de désaccord flamandowallons? On devra évidemment prendre et donner de part et d'autre mais les modalités des compromis à établir seront mieux précisées au cours d'une discussion entre partenaires accrédités que dans l'obscurité de cabinets unitaires.

4. En ce qui concerne le maintien d'entreprises existantes economiquement moins justifiables, chaque communauté devra juger de l'aide à leur apporter et, au besoin, financer cette aide. Par exemple des entreprises textiles en Flandre.

5. Pour ce qui est de l'établissement de nouvelles entreprises, la situation en Flandre est fondamentalement différente de celle que connaît la Wallonie.

La Wallonie est aux prises avec des problèmes de reconversion. La Flandre connaît le problème de la croissance économique liée à la croissance démographique. La province du Limbourg est la plus touchée, puisque la reconversion nécessaire et la croissance démographique s'y superposent.

C'est l'implantation de nouvelles entreprises qui constitue le point chaud du contentieux économique flamando-wallon. Les Wallons et les Flamands s'accusent mutuellement de s'arracher les établissements, auxquels ils estiment avoir droit. L'opinion wallonne s'est fortement émue

[p. 36]

neus weg te kapen. De Waalse opinie werd sterk gesensibiliseerd door het feit, dat vooral buitenlandse investeerders zich overwegend in Vlaanderen hebben gevestigd. Zij verwijten de regering dit niet te hebben verhinderd en beschouwen het dynamisme van Vlaamse instanties als unfair.

Sommige wrijvingen zouden uitgesloten zijn, indien Walen en Vlamingen met eigen middelen in te staan hebben voor de faciliteiten inzake infrastruktuur, aankoop van de terreinen e.d.

Voorzover algemeen-Belgische instanties inderdaad dienen te bemiddelen, moet het mogelijk zijn voor een tijdspanne van bijv. 5 jaar een objektieve-waardenschaal vast te leggen, waarin én de menselijke én de materiële aspekten normatief worden opgenomen.

Ongetwijfeld zal dit een moeilijk op te lossen probleem zijn; wij moeten daarover geen illusies koesteren.

Is het echter niet beter eens aan de ronde-tafel plaats te nemen in plaats van telkens opnieuw de openbare mening te mobiliseren voor elke werkplaats van 100 of 200 werkgelegenheden? Priorité pour la Wallonie en Walen buiten zijn van die dooddoeners die, realistisch gezien, niet veel aarde aan de dijk brengen. Indien men de zaken sereen wil becijferen, zal het wel zó uitkomen dat er in beide landsdelen streken zijn, die op een zekere priorité aanspraak te maken hebben en daarbij heeft men dan te aanvaarden dat er nog zoiets bestaat als de geografie en dat Tienen evenmin als Marche-en-Famenne kunnen ambiëren zeehavens te worden, evenzeer als men weet dat het dom zou zijn de fijne geschooldheid van de Luikse metallos, van de Antwerpse diamantslijpers, en de traditie van de tekstielarbeiders van Gent of Verviers zo maar verloren te laten gaan.

Een belangrijk bezwaar van de Walen is ook nog de Belgische Beneluxpolitiek. Misschien is dit echter ook een vals probleem of een probleem dat verkeerd gesteld wordt.

De Benelux is een ekonomische aangelegenheid. Alvorens zich tegen de Benelux uit te spreken zouden de Walen dus moeten aantonen dat de Benelux schadelijk is voor de Waalse ekonomie.

Van Walen die er politieke bezwaren tegen opperen dat de drie kleine landen België, Nederland en Luxemburg samen trachten een element van evenwicht en van vredevolle verstandhouding te zijn in Europa, zou verondersteld kunnen worden, dat zij bijzonder gevoelig zijn voor de belangen of de visies van Frankrijk.

De Benelux zou in geen geval mogen verhinderen dat de Walen Frankrijk als kultureel achterland beschouwen. Wij kunnen echter evenmin aanvaarden, dat zij ons Vlamingen zouden verhinderen onze kulturele achterstand in te halen door kontakt met Nederland.

Als besluit kan men dan ook stellen, dat de overgrote meerderheid van de Vlamingen het met de overgrote meerderheid van de Walen wel eens moet kunnen worden. Dat er een minderheid van Walen is, die niet uit Waals belang maar uit afgunst anti-Vlaamse gevoelens uiten die uit een zeker superioriteitsgevoel de Nederlandse taal en kultuur minachten, zal wel juist zijn, evenals er een kleine minderheid Vlamingen bestaat die alsmaar anti-Waalse ressentimenten willen afreageren.

De overgrote meerderheid van de goedwillenden mogen zich echter niet door gekomplekseerde, imperialistische of racistische minderheden op sleeptouw laten nemen.

[p. 37]

de ce que les investisseurs (étrangers surtout) se soient établis d'une façon prépondérante en Flandre. Elle reproche au gouvernement de ne pas y avoir fait obstacle et elle considère le dynamisme des instances flamandes comme un manque de fair-play.

Certaines frictions seraient déjà exclues si les Wallons et les Flamands, avec leurs moyens financiers propres, étaient eux-mêmes responsables des facilités en matière d'infrastructure, d'achats de terrains etc.

Dans la mesure où des instances générales belges doivent effectivement intervenir, il doit y avoir moyen de fixer, pour une période de 5 ans par exemple, une échelle de valeurs objective dans laquelle seraient traduits en normes les aspects tant humains que matériels. La fixation d'un tel code de critères objectifs sera incontestablement un problème difficile à résoudre, il ne faut guère se faire d'illusions là-dessus.

Ne vaut-il pas mieux cependant s'asseoir une bonne fois autour d'un tapis vert que de mobiliser chaque fois l'opinion publique pour chaque nouvelle entreprise offrant de 100 à 200 emplois? ‘Priorité pour la Wallonie’ et ‘Walen buiten’ sont de ces slogans qui n'apportent pas de solution si l'on veut être réaliste. Si l'on veut sereinement chiffrer les choses, il apparaîtra qu'il y a dans les deux territoires nationaux des régions qui peuvent en appeler à une certaine ‘priorité’. Il faudra accepter en plus que les réalités géographiques existent toujours. Ni Tirlemont ni Marche-en-Famenne ne sauraient se vouloir ports maritimes. On comprendra qu'il serait tout aussi bête de laisser se perdre sans plus la haute qualification des métallos liégeois et des tailleurs de diamants anversois de même que la tradition des ouvriers des industries textiles de Gand et de Verviers.

La politique menée par la Belgique à l'égard du Benelux fait l'objet d'un autre grief wallon important. Il s'agit peut-être là d'un faux problème ou d'un problème mal posé.

La convention Benelux est un accord économique. Avant de se prononcer contre le Benelux, les Wallons devraient donc d'abord démontrer que le Benelux nuit à l'économie wallonne.

Doit-on supposer que certains Wallons s'opposent pour des raisons politiques à ce que trois petits pays, la Belgique, les Pays-Bas en le Grand Duché du Luxembourg, tâchent de constituer ensemble un élément d'équilibre et d'entente pacifique en Europe et cela à cause des intérêts ou des vues de la France?

Le Benelux économique et même l'entente politique des trois pays ne saurait en aucun cas empêcher les Wallons de considérer la France comme leur arrière-pays culturel. De même, nous ne saurions admettre qu'ils nous empêchent, nous Flamands, de rattraper notre retard culturel par des contacts avec les Pays-Bas.

En guise de conclusion l'on peut affirmer que la grosse majorité des Flamands doit pouvoir s'entendre avec la grosse majorité des Wallons. Qu'il existe une minorité de Wallons qui manifestent des sentiments anti-flamands non pas par souci de préserver les intérêts wallons mais bien par pure jalousie et qui, en vertu d'un certain sentiment de supériorité, dédaignent la langue et la culture néerlandaises, voilà ce qui est probablement vrai, tout comme il existe d'ailleurs une petite minorité de Flamands qui cherchent constamment à étaler des ressentiments historiques à l'égard des Wallons.

La très grosse majorité des gens de bonne volonté ne sauraient cependant admettre d'être pris en remorque par des minorités complexées, impérialistes ou racistes.

(Traduit du néerlandais par Urbain Dewaele.)