| |
| |
| |
[Nummer 1]
(foto P. Mechanicus, Amsterdam)
| |
| |
| |
over c. buddingh'
‘een kameleon op een schotse plaid’ (jean cocteau)
j. bernlef ● amsterdam
Een van de begrippen waarmee de literaire kritiek tot voor kort onbezorgd kon werken, was het begrip ‘stijl’. Een schrijver is herkenbaar aan zijn stijl. Paul de Wispelaere heeft het in dit verband over ‘schriftuur’, een beter woord omdat het doet denken aan het Engelse ‘texture’, weefsel. Dat weefsel is uiteraard de schrijver zelf. Het merkwaardige is nu dat de kritici (en dus ook het merendeel van het publiek) de neiging vertonen de schrijver die zijn hele leven in één stijl schrijft het hoogst aan te slaan. Dat is hetzelfde als om in een weefsel slechts één patroon, één kleur te willen zien. Het droevige is dat veel schrijvers zich aan deze mening gekonformeerd hebben, velen uit noodzaak (zij beschikken over niet meer dan één patroon, één kleur), maar anderen ten onrechte en tot hun schade.
In de hedendaagse beeldende kunst en muziek hebben schilders als Robert Rauschenberg, Roy Lichtenstein en Jasper Johns en komponisten als Erik Satie, Charles Ives en John Cage bewezen hoe beperkt dat begrip ‘stijl’ is en hoe veelomvattend het begrip ‘schriftuur’. Zij zetten een groot aantal, vanuit het stijlbegrip gezien, ongelijksoortige elementen naast, over en door elkaar zonder dat zij daaruit een nieuwe eenheid, een nieuwe stijl kreëerden. Dit in tegenstelling tot eklektische kunstenaars als Pound en Strawinski, die stijlmiddelen uit vorige eeuwen gebruikten om er iets nieuws uit te distilleren. Het kenmerk van de eerstgenoemde kunstenaars is nu juist dat zij hun materiaal niet voor 100% omvormen, maar het - de een meer dan de ander - in zijn recht laten. Robert Rauschenberg heeft het dan ook terecht over het ‘samenwerken’ met materialen.
Ook de dichter C. Buddingh' behoort tot dat type kunstenaar, een type dat ik als wezenlijk nieuw ervaar, omdat de manier waarop deze kunstenaars werken mij meer geëigend lijkt om de ongelijksoortigheid, de diversiteit van onze hedendaagse werkelijkheid tot uitdrukking te brengen.
Buddingh' is door de kritiek wel eens (min of meer misprijzend) vergeleken met een kameleon, een dier dat - uit bescheidenheid? - ontbreekt in zijn in 1968 verschenen bundel dierengedichten, Wil het bezoek afscheid nemen? en dat ik tot de hoogst ontwikkelde dieren reken. Want wie is intelligenter dan de kameleon, het dier dat zich
| |
| |
aanpast aan de kleur van zijn omgeving zonder zijn vorm te verliezen? Wie is beter in staat een situatie te doorgronden dan degene die meegeeft zonder zijn ogen te sluiten? De situatie waarin Buddingh' zich, vanaf het begin van zijn dichterloopbaan heeft bevonden, heeft Jean Cocteau eens treffend omschreven als die van ‘een kameleon op een Schotse plaid’.
Het zou te ver gaan om te zeggen dat Buddingh' bewust stijlveranderingen in zijn werk nastreeft, maar het lijkt mij juist om te zeggen dat hij bij zichzelf een onverschilligheid ten opzichte van zijn eigen smaak heeft ontwikkeld. Die onverschilligheid is hem nogal eens kwalijk genomen, maar voor mij is zij een van de grootste kwaliteiten van zijn dichterschap. Al uit de titel van zijn debuutbundel, Het geïrriteerde lied (1941), valt zijn onofficiële houding ten opzichte van de literatuur op te maken.
Buddingh' debuteerde in de tijd die wij in Nederland die van de Criterium-dichters noemen, de dichters van het ‘klein geluk’, een geluk dat na de oorlog dubbel klein bleek, omdat deze dichters zich in hun manier van werken uitsluitend op het eigen land gericht hadden en weinig of geen benul hadden van de grote literaire stromingen in het buitenland, met name het surrealisme, dat door Buddingh' en L.Th. Lehmann tevergeefs geprobeerd werd op de Nederlandse markt te slijten. Evenals Lehmann was Buddingh' echter toen nog niet in staat om zichzelf geheel vrij te ontwikkelen. De poëtische sfeer van de tijd had, als rechtgeaarde kameleon, ook invloed op zijn werk. Toch schreef hij naast zijn ‘serieuze’ poëzie tijdens de oorlogsjaren ook een aantal ‘nonsens’-gedichten, de zogenaamde gorgelrijmen, die hem in brede kring bekendheid gaven. Bij Buddingh' vindt men, evenals in het werk van de dichter W.H. Auden - die hij zeer bewondert - een ontwikkeling waarbij ernst en humor eerst gescheiden leven en pas in hun later werk tot een eenheid versmelten. Bij Buddingh' gebeurde dat in zijn bundel West Coast (1960). Daarvoor had hij de Vijftigers als een van de eersten herkend en er in 1954 het eerste essay over gepubliceerd. Maar de retorische toon van Vijftig lag Buddingh' toch niet zo goed. In West Coast publiceerde hij een gedicht dat een uitnemende ars poetica is:
Simplicity
men aarzelt te zeggen de stoel
staat in de kamer de tafel
staat naast de stoel op de tafel
ligt vaders pijp moeder zit
in een stoel naast de kachel
toch als men daarvan uitging
was het geen slecht begin
Ook Buddingh' heeft die aarzeling gekend, maar heeft zich vanaf die tijd steeds meer ontwikkeld in de richting van een direkte, vrij anekdotische poëzie met een elastisch, aan de spreektaal rakend, metrum. Daarbij heeft hij in niet geringe mate bijgedragen tot een uitbreiding van het poëtisch terrein. In zijn bundel Zo is het dan ook nog weer eens een keer (1963) nam hij een mop op.
Het terugbrengen van de vraag ‘wat is kunst’ tot het even simpele als ware antwoord ‘wat wij als kunst bestempelen’ komt op naam van Marcel Duchamp, de Franse eks-schilder, die in 1913 een fietswiel op een keukenkrukje monteerde en het als kunstvoorwerp tentoonstelde. Deze tot kunst gekozen voorwerpen noemde hij ‘ready-mades’. Ditzelfde kan men met teksten uit de niet-geijkte poëtische sektor van het dagelijkse leven doen. Buddingh' heeft zich hier intensief mee bezig gehouden en sloot zo in zijn werk aan bij nieuwe stromingen in de
| |
| |
Nederlandse poëzie, gecentreerd enerzijds rond de tijdschriften Gard Sivik en De Nieuwe Stijl (Vaandrager, Armando, Verhagen) en anderzijds rond het tijdschrift voor teksten Barbarber (Bernlef, Hanlo, Schippers). Hoe verschillend van uitwerking ook, de dichters uit beide groeperingen was het te doen om nieuwe gebieden bij de poëzie te annexeren. Beiden herkenden in Buddingh' een entoesiast medestander, die aan beide tijdschriften meewerkte. Buddingh's ready-mades zijn vooral te vinden in het in 1967 samen met K. Schippers gepubliceerde 128 vel schrijfpapier.
De bundel waarmee Buddingh' definitief, en ook voor een groter publiek, naam maakte, verscheen in 1965, Deze kant boven, waarin de vruchten van deze uitbreiding van poëtisch materiaal te bewonderen zijn. Ik zou het een soort kreatieve ‘onverschilligheid’ willen noemen, die Buddingh' vele kanten tegelijk doet opkijken, zonder bepaalde voorkeuren, meer konstaterend dan oordelend en steeds met verrassende konklusies voor de dag komend. De meest geslaagde cyclus uit deze bundel is naar mijn smaak vaderlandse geschiedenis, handelend over Buddingh's mobilisatieperiode. Het onderwerp van deze gedichten is de inval van de Duitsers in Nederland, maar dat is niet meer (en niet minder) dan de lijst rond een schilderij waarbinnen van alles gebeurt dat slechts zijdelings met het drama te maken heeft. Juist door de kleine, onopvallende zaken te beklemtonen roept Buddingh' de oorlogsdagen op. Evenals Auden weet hij:
Dat zelfs het verschrikkelijkste martelaarschap zich moet afspelen
Ergens in een hoek, een rommelige plek
Waar de honden doorgaan met hun hondse leven en het paard
Van de beul zijn onschuldige billen wrijft tegen een boom.
Deze kreatieve onverschilligheid, het herkennen van de werkelijkheid als een dwarsdoorsnede van gebeurtenissen met een ongelijksoortige emotionele lading, én de behoefte dit zoveel mogelijk in zijn poëzie tot zijn recht te laten komen, heeft, geloof ik, bij het schrijven van Buddingh's bundel dierengedichten, Wil het bezoek afscheid nemen? een grote rol gespeeld. In een interview heeft hij eens over het schrijven van deze gedichten gezegd: ‘Het lijkt mij ook leuk om een bestiarium te maken, een cyklus over dieren. Ik vind dat fijn omdat ik eigenlijk niet zo verschrikkelijk in dieren ben geïnteresseerd. Daarom vind ik dat weer een goed uitgangspunt omdat je er niet emotioneel bij betrokken bent.’ Men zou Buddingh's werkwijze in Wil het bezoek afscheid nemen? centrifugaal kunnen noemen, uitwaaierend vanuit het onderwerp, een bepaald dier in dit geval. Dit in tegenstelling tot wat veel dichters ambiëren: het bereiken van een ‘kern’. In Buddingh's dierengedichten zou men daarom kunnen spreken van een ‘poëtisch veld’ waarbinnen zoveel mogelijk ongelijksoortig materiaal en informatie uit allerlei bronnen aan de orde kan komen. Het gevaar van deze werkwijze schuilt in het overboord gooien van een emotioneel waardebonnen-systeem, waardoor alles opeens even belangrijk wordt en de dichter het gevaar loopt de belangstelling van zijn lezer kwijt te raken. Maar hier komt de persoonlijkheid van Buddingh' om de hoek kijken, die uit een teorie (teorieën in poëzie zijn er om ze te vergeten) een persoonlijke uitdrukkingswijze distilleert. Het gaat tenslotte om de persoonlijke verbindingen die de dichter, hoe los ook, weet te leggen, of misschien is het in Buddingh's gedichten beter te spreken van suggereren. De techniek speelt in deze gedichten een grote rol. Door met syllabische schema's te werken (iedere regel met een vast aantal beklemtoonde
lettergrepen) en de onbeklemtoonde lettergrepen te variëren, heeft Buddingh' een vorm gekreëerd die ideaal is voor zijn doel en die zijn gedichten een natuurlijkheid, een vanzelfsprekendheid verleent, die alle goede poëzie eigen is.
| |
| |
| |
Cees Buddingh'
De leeuw
De koning der dieren, zeker, maar zoals voorzichtigheid
de moeder der porseleinkast is: ook al sidderen
zebra en wildebeest voor zijn stem,
hij blijft gewoon Simba, wurger der kudde,
de heer met de dikke kop,
die de 100 meter loopt in 4.5.
Toch, voor elk die hem ooit zag, al was het maar op
een plaatje, een vorst, deze Essed, de schrikverwekkende,
die reeds prijkte in Agamemnons blazoen:
trots, onafhankelijk, maar ook humeurig,
beïnvloedbaar zelfs door het weer:
onverschrokken bij regen, apathisch bij zon.
De Romeinen dweepten met hem, niet slechts in de arena,
maar ook (het moet menigeens zak lekker hebben gespekt),
als statussymbool: Pompeius alleen
had er al zo'n zeshonderd: men spande ze voor
een mooie strijdwagen en reed
er dan vrolijk mee rond door de Latiumse heuvels.
Het moet een opwindend spektakel geweest zijn - over
de stellig bij duizenden doodgeknauwde slaven
spreekt de historie natuurlijk niet;
maar ach, die verzwijgt zoveel - vandaag
de dag siert zijn beeltenis vooral
hotels, brouwerijen en apotheken.
En hijzelf, onze machtige vader van de donder?
Soms vraag ik mij af: bestaat hij eigenlijk nog wel
buiten dierentuinen en wildreservaten,
waar hij de grote trekpleister mag zijn
op wie dure toeristen nerveus
kilometers kostbare filmrol verschieten?
Ja, nog steeds melden reizigers ons zijn aanwezigheid,
met harem en kroost in het gras van de open steppe;
maar misschien nog een eeuw: dan rijen de flats
zich van Swakopmund tot Nairobi en valt
ook voor deze koning het doek
in het neon-licht van de voorstadplantsoenen.
(Uit: Wil het bezoek afscheid nemen?, Amsterdam 1968)
| |
| |
| |
Cees Buddingh'
Traduit du néerlandais par Maddy Buysse.
Le lion
Le roi des animaux, bien sûr, mais comme la crainte
est le début de la sagesse: qu'importe si les zèbres
et les fauves tremblent au son de sa voix,
il reste Simba, l'étrangleur du troupeau,
le seigneur à la grosse tête,
qui parcourt les 100 mètres en 4'5.
Cependant, pour qui l'a jamais vu, fut-ce
en image, il est un roi, Essed le terrible,
dont s'ornait déjà le blason d'Agamemnon:
fier, indépendant, mais d'humeur changeante pourtant,
influencé même par le temps:
impassible sous la pluie, apathique au soleil.
Les Romains ne juraient que par lui, non seulement dans l'arène,
mais aussi (et plus d'un doit s'y être rempli les poches)
comme symbole de puissance: Pompée à lui seul
en avait dans les six cents: attelés à un
beau char de combat, on les promenait
allègrement dans les collines du Latium.
Le spectacle devait être enthousiasmant: quant aux
milliers d'esclaves déchiquetés, bien entendu
l'histoire n'en parle pas;
mais que ne nous cache-t-elle pas? - aujourd'hui
en effigie, il décore surtout
les hôtels, brasseries et pharmacies.
Mais lui-même, le père tout-puissant du tonnerre?
Je me demande parfois s'il existe encore
hors des jardins zoologiques et des réserves de fauves
dont il est la grande attraction,
cible des touristes chers et nerveux
tirant à bonne distance des kilomètres de pellicule ruineuse?
Oui, encore toujours les voyageurs nous rapportent sa présence,
avec harem et progéniture, dans l'herbe des vastes steppes:
mais peut-être un siècle encore et les appartements à la file
s'allongeront de Swakopmund à Nairobi, et pour ce roi aussi
sous l'éclairage au néon des parterres de faubourgs.
| |
| |
| |
Cees Buddingh'
De hyena
Empirische wetenschap laat van reputaties
dikwijls weinig heel: de oude Egyptenaren
vereerden hem hoog, en nog Plinius hield vol dat de steen
die hij meedragen zou in zijn oog, de hyaenia,
als hij onder de tong werd gelegd in de toekomst deed schouwen
wat hij in zijn oog meedraagt is enkel een loensende blik
van vraatzucht en achterbakse opdringerigheid;
geel glanst zijn iris, ja: wanneer hij zich volschrokt
met wat luipaard of leeuw aan aas voor hem achterliet.
Een gluiperige bietser is hij, een lijkenopgraver,
Meer niet? In het eerste circus dat ik ooit zag,
(Amar), was ook een hyena-nummer, wat
het inhield weet ik niet meer: maar een man of een vrouw
moet met ze zijn opgetrokken, ze hebben verzorgd,
toegesproken, te eten gegeven, geaaid, liefgehad zelfs
Het lijkt me een vreemde hobby, rond te reizen
met een troep gedresseerde kadaveropruimers: zo iets
als een kamer verhuren aan een begrafenisdienaar,
terwijl tientallen mooie meisjes om onderdak vragen.
En daarbij: zelfs de ergste beul koos zijn beeltenis niet graag
Zijn foto ligt voor me: een kruiperig-inkennige kop,
de staart slaafs tussen de poten, half gekromd
om te vluchten of toe te sluipen, een houding gespeend
van iedere fierheid of gratie - en toch, als zijn blik
zich zalvend aan de mijne vastzuigt, grom ik:
(Uit: Wil het bezoek afscheid nemen?, Amsterdam 1968)
| |
| |
| |
Cees Buddingh'
Traduit du néerlandais par Maddy Buysse.
L'hyène
Rarement la science empirique laisse
les réputations intactes; les anciens Egyptiens
la tenaient en haute vénération et Pline lui-même affirmait
que si l'on mettait sous la langue la pierre qu'elle a
dans l'oeil, on connaîtrait l'avenir.
ce qu'elle a dans l'oeil n'est rien qu'un regard louche
de gloutonnerie et d'insistance sournoise;
son iris jaune brille, oui: quand elle se remplit la panse
des charognes que lui laissèrent léopards ou lions,
c'est une profiteuse hypocrite, une violeuse de sépultures,
Rien de plus? Au premier cirque où je fus
(Amar) il y avait entre autres un numéro d'hyènes,
que faisaient-elles, je ne le sais plus: mais sans doute
un homme ou une femme les accompagnait, les soignait,
leur parlait, les nourrissait, les caressait, les aimait
Quel drôle de métier que de voyager
avec un troupe de charognards dressés: quelque chose
comme de louer une chambre à un gardien de cimetière,
alors que des jolies filles par dizaines cherchent un toit.
Et d'ailleurs, le pire des bourreaux lui-même ne prend pas volontiers son image
J'ai sa photo devant moi: une tête furtive, méfiante,
la queue servile entre les jambes, l'échine courbée
pour fuir ou se glisser, une attitude dépourvue
de grâce ou de fierté - et pourtant, quand son regard
onctueux se colle au mien, je grogne:
| |
| |
| |
Cees Buddingh'
Altijd weer
draait het erop uit, nietwaar:
twee spijkerbroeken op een opklapbed
twee opklapbroeken op een spijkerbed
en alles wat daartussen ligt
als een kind tussen zijn ouders
een beetje lief een beetje jengelig een beetje van alles
(en nog wat ook - reken maar!) een beetje zus
lig eens zo en nu en dan en nou en nog ereis:
je kan de grote van dale niet openslaan
met je ogen dicht een woord eruit pikken of
als een bezoek aan de tandarts als je kies
flink pijn is gaan doen (soms) of als
een reis om de wereld in tachtig dagen
alle bedieningen inbegrepen (soms) en dat
(Uit: Deze kant boven, Amsterdam 1967)
| |
| |
| |
Cees Buddingh'
Traduit du néerlandais par Maddy Buysse.
Encore et toujours
c'est comme ça que cela finit, n'est-ce pas:
deux pantalons fuseaux sur un lit pliant
ou deux pantalons pliants sur un lit-fuseau
et tout ce qui se niche entre les deux
comme un enfant entre ses parents,
un peu charmant un peu geignard un peu de tout
(et le reste - comptez-y!) un peu comme ci
couche-toi comme ça et maintenant et alors et enfin et encore...
il suffit d'ouvrir le grand littré
et d'y choisir un mot les yeux fermés
comme une visite chez le dentiste en pleine
rage de dents (parfois) ou comme
un tour du monde en quatre-vingt jours
service compris (parfois) et c'est
justement la beauté de la chose
| |
| |
| |
| |
| |
Cees Buddingh'
Historisch materialisme
toen ik het tafelkleed uitklopte,
zag ik, twee tuinen verder,
plots, in het driekwart duister,
keurig op knaapjes aan de waslijn hangen
het gaf mij eenzelfde schok
als de zes verschijningen
op het bekende schilderij
(Uit: Deze kant boven, Amsterdam 1967)
| |
Cees Buddingh'
Traduit du néerlandais par Maddy Buysse.
Matérialisme historique
j'ai vu, à deux jardins de distance,
soudain, dans la pénombre,
soigneusement posées sur des cintres, accrochés à la corde à lessive.
cela m'a donné le même genre de choc
| |
| |
| |
Cees Buddingh'
Wie het weet mag het zeggen
sinds een paar weken heb ik last
overdag zie je ze nauwelijks, maar 's avonds
zo rond een uur of half tien
komen ze uit hun hoeken en gaten
dribbelen over ijskast en tafel
klimmen in lege flessen en glazen
en krioelen rond plekjes waar een druppel
limonade of een lik jam is gemorst
soms, als ik thee zetten ga,
maar ik snap net zo min iets van hen
als zij iets van mij begrijpen
(trouwens: ze zien mij niet eens)
maar wat zien wij wel? misschien is kanker
(Uit: Deze kant boven, Amsterdam 1967)
| |
| |
| |
Cees Buddingh'
Traduit du néerlandais par Maddy Buysse.
Qui le sait lève le doigt
depuis quelques semaines j'ai
des fourmis dans ma cuisine
en plein jour on ne les voit guère, mais le soir
entre neuf et dix heures,
elles sortent de leurs trous et recoins,
parcourent en trottinant la table et le frigidaire,
grimpent dans les bouteilles vides et les verres
et fourmillent autour des taches
de confiture ou de limonade.
parfois, quand je prépare le thé,
je m'attarde à les regarder,
mais je n'y vois pas plus clair
qu'elles ne me comprennent
(d'ailleurs, elles ne me voient même pas)
mais après tout, que voyons-nous? et si le cancer
aussi n'était qu'une espèce de d.d.t.?
| |
| |
| |
Cees Buddingh'
Kachel I-XIII
aan de nagedachtenis van wallace stevens
als het gas het niet doet
(alleen duurt het dan wat langer)
van een goed trekkende schoorsteen
als je de kachel brandende wilt houden
moet je dikwijls kolen scheppen
toen we weer bij de kachel zaten
laten wij de kachel uitgaan
hoeveel men ook van elkaar houdt
kan men niet zonder kachel
vraag: wie kan uitgaan en toch thuisblijven?
natuurlijk doet hij zijn best,
maar soms verstikt zijn vuur
een kachel is ook maar een mens
een kachel die zijn tijd heeft gehad
brengt toch nog een kleinigheid op
(Uit: Deze kant boven, Amsterdam 1967)
| |
| |
| |
Cees Buddingh'
Traduit du néerlandais par Maddy Buysse
Le poêle I à XIII
en souvenir de Wallace Stevens.
quand le gaz est en panne
on y fait mijoter la soupe
(mais ça prend plus de temps)
un poêle, même le meilleur
du bon tirage de la cheminée
pour garder le poêle allumé,
il faut souvent le remplir de charbon
de nous rasseoir autour du poêle
nous le laissons éteindre
on a beau s'aimer le mieux du monde
on ne peut se passer d'un poêle
question: qui s'éteint sans mourir?
bien entendu, il fait ce qu'il peut,
mais parfois son feu s'étouffe
en scories, escarbilles, cendres:
un poêle aussi n'est qu'une personne.
un poêle qui a fait son temps
rapporte encore un petit quelque chose
je suis aussi rond que lui
et maintenant, va te faire cuire un oeuf!
|
|